Preventie van pesten
In de afgelopen jaren is er binnen het basisonderwijs veel meer aandacht voor lesmethodes ter preventie van pesten. Kinderen leren over gedrag en pesten te praten, wat de effecten zijn op anderen en ook oefeningen om zelf stevig en met zelfvertrouwen in je schoenen te staan. Voorbeelden van anti-pest methodes zijn o.a. de Kanjertraining, de Vreedzame school, Kiva en Prima. Op de school waar ik zelf werkzaam ben, werken we al jaren met de Kanjertraining. Helaas is het niet zo dat je met een preventief programma pesten geheel kunt voorkomen. Wel leren kinderen stapsgewijs hoe ze kunnen reageren op een ander. Een voorbeeld hiervan is de pestposter van de Kanjertraining:
Pesten of plagen
Als ouder schrik je enorm wanneer je kind thuis zegt dat hij/zij gepest wordt. Logisch, want het verschrikkelijk om te horen dat je kind ‘er niet bij hoort’ en ‘ongelukkig’ is. Luister naar je kind zonder meteen een oordeel te geven. Vraag door en luister naar wat er precies gebeurd is.
TIP: vindt je kind het lastig om te vertellen? Laat de situatie tekenen, of naspelen met (lego) poppetjes.
Waarom luisteren zonder oordeel? Veel kinderen vinden het lastig om onderscheid te maken tussen pesten en plagen. Hiermee wil ik niet zeggen dat je het niet serieus moet nemen; maar er is wel een verschil! Door samen met je kind te onderzoeken of het om pesten of plagen gaat, kun je ook samen kijken welke vervolgstap het beste is.
Plagen
Plagen gebeurt volgens Pestweb vaak spontaan, het duurt niet lang en gebeurt niet dag in dag uit. Bij plagen ben je gelijk aan elkaar; niemand is de baas. Ook liggen de rollen niet vast, de ene keer plaagt de één, de andere keer plaagt de ander. Plagen gebeurt zonder iemand opzettelijk pijn te willen doen en is niet verkeerd bedoeld (maar wordt soms wel als negatief door de andere partij ervaren). Veel kinderen hebben niet door dat ze iemand ‘plagen’, vaak is een opmerking ‘grappig’ bedoeld, terwijl de ander dit niet zo oppakt. Als de ontvanger dit durft aan te geven door bijvoorbeeld te zeggen: ik vind het niet leuk wat je zegt, of: ik vind dit niet leuk, wil je er mee stoppen? Degene die plaagt heeft vaak dan pas door dat het niet leuk over komt en stopt meestal meteen. Echter veel ‘vriendinnetjes’ durven dit niet tegen elkaar te zeggen omdat ze bang zijn elkaar kwijt te raken. Hieruit ontstaan soms haat-liefde vriendschappen.
Pesten
Bij pesten ben je niet gelijk aan elkaar. Anderen kijken vaak tegen de pester op. Pesten gebeurt meestal in een groep en is gericht op één persoon. De pester wil pijn doen, vernielen of kwetsen en krijgt steun van meelopers. Pesten gebeurt vaker dan één keer, soms weken of maandenlang. Het gebeurt meestal zo dat volwassenen het niet merken. Vaak is de pester zelf onzeker en wil hij door een bepaalde macht uit te oefenen populair zijn. Soms gaat een pester doelbewust te werk om een hogere status te krijgen. Andere kinderen zijn vaak bang voor de pester en lopen daarom ‘mee’ om zelf niet gepest te worden.
Als je kind gepest wordt, voelt hij/zij zich eenzaam, verdrietig en bang, en kan het zijn dat je kind je vraagt om het niet tegen de juf te zeggen. Er is vaak een (reële) angst dat het ‘erger’ wordt. Maar met helemaal niets doen stopt het ook niet. Pesten gebeurt helaas vaak buiten het zicht van anderen. Als de leerkracht geïnformeerd is over wat er speelt, kan hij/zij hier ook gerichter op letten of met de betrokken kinderen in gesprek gaan. Kies wel een geschikt moment om dit te bespreken. Maak na schooltijd een aparte afspraak, want dat is handiger dan in een 10 minutengesprek (te kort) of vlak voor 08.30 (andere kinderen luisteren mee).
De pesters aanspreken als ouder: do or don’t?
Natuurlijk raakt het jou als vader of moeder enorm als je merkt wat anderen bij jouw kind doen. Je hart breekt als je van je zoon of dochter hoort hoeveel verdriet hij/zij heeft! Het liefst zou je die ‘kleine etterbak’ die dit veroorzaakt heeft eens flink de waarheid zeggen! Een risico is; dat het hierdoor alleen maar erger wordt! Eigenlijk bevestig je door het als ouder op te willen lossen dat je ‘kind te zwak is om het zelf te doen’. Dit sterkt de pester in zijn gedrag (hij voelt zich nog machtiger als de ander en is ook nog eens boos dat hij toegesproken werd) en daarnaast ‘breekt’ het het zelfvertrouwen van je eigen kind af. Je geeft namelijk indirect de boodschap dat hij het zelf niet kan oplossen. Het is zelden zo dat een moedwillige pester stopt nadat hij pittig is toegesproken of straf heeft gehad.
Het is natuurlijk wel situatie afhankelijk, heeft het kind een haat-liefde verhouding met jouw kind en spelen ze soms ook weer samen, dan zou je wel in gesprek kunnen gaan met het kind of met de ouders. Soms hebben kinderen niet door dat ze met bepaalde opmerkingen iemand anders kwetsen. Het is dan ook niet echt bewust ‘pesten’. Benoem dat jouw kind er last van heeft en geef concrete voorbeelden wat niet leuk was. Het gaat dan meer om opmerkingen die gezien kunnen worden als ‘plagen’ en als grapje bedoeld zijn, maar helaas een ‘kwetsend’ effect hebben gehad. Vaak was het vooraf niet de bedoeling en door het te bespreken is het dan ook weer gauw opgelost. Of bespreek vooraf met je kind wat hij zou kunnen zeggen tegen de ander.
No-blame aanpak bij pesten
De No-Blame aanpak is een effectief bewezen aanpak om pesten te laten ophouden. Deze aanpak gaat niet uit van straf of schuld, vandaar de naam ‘no-blame’. Het gepeste kind wordt bevraagd naar zijn/haar ervaringen en gevoelens. Vervolgens worden pesters en omstanders bij elkaar geroepen en worden ze bewust gemaakt van de impact op het slachtoffer. Vervolgens wordt er samen gezocht naar een oplossing, waarbij juist de groep wordt gevraagd om oplossingen te bedenken die ze zelf kunnen uitvoeren. Oplossingen kunnen bijvoorbeeld zijn:
‘Als ik zie dat iemand pest, zal ik zeggen dat dat niet fijn is.
Ik maak een praatje met hem, of zeg ‘goedemorgen’. Ik lach hem/haar niet meer uit over zijn/haar kledingstijl.‘
Juist de betrokkenheid en verantwoordelijkheid van omstanders maken deze interventie effectief.
Verantwoordelijkheid bij de groep
Pesten is meestal een probleem waarbij niet één, maar meerdere kinderen betrokken zijn met verschillende rollen. Zo zijn er ‘meelopers’ en ‘toeschouwers’. Dat maakt dat pesten een groepsgebeuren is waardoor meerdere kinderen verantwoordelijk zijn. Ben je ‘toeschouwer’ zou je ook je verantwoordelijkheid kunnen nemen om er iets van te zeggen. Of door niet meer met de pester ‘mee te lopen’. Het is namelijk de groep die het pesten ondersteunt, toelaat en zo in stand houdt. De groep heeft echter ook de keuze en mogelijkheid om het pesten te melden of af te keuren of de groepsnorm voor omgang met elkaar te veranderen.
Als een pester geen steun meer krijgt van de groep zal zijn gedrag minder ‘stoer’ worden, hij zal er geen zelfvertrouwen en voordeel meer mee behalen. Vanuit deze gedachte kun je juist de groep in schakelen bij het zoeken naar een oplossing voor een pestprobleem. Niet de leerkracht, vader of moeder, maar de groep wordt uitgedaagd om het probleem op te lossen met eventueel ondersteuning van een volwassene. Vanuit deze filosofie werkt de no-blame aanpak met een vast stappenplan van acties om in te zetten. Op school heb ik deze werkwijze meerdere keren succesvol ingezet waarbij kinderen met verrassend goede oplossingen kwamen!
Hoe herken je of je kind gepest wordt?
Kinderen die gepest worden, praten daar meestal niet snel over. Soms heeft het slachtoffer het gevoel dat het zijn/haar eigen schuld is, ze schamen zich of denken dat ze niet geloofd worden. Signalen dat je kind niet lekker in zijn vel zit, of ergens mee zit kunnen zijn:
- Buikpijn
- Niet naar school willen
- Slecht slapen, piekeren
- Hoofdpijn
- Zichzelf isoleren en afzonderen van anderen
- Opeens sterk dalende schoolresultaten
- Woede uitbarstingen
Het is soms lastig om hier op de juiste manier naar te vragen. Wordt je gepest? is vaak een te directe vraag. ‘Ik heb de indruk dat de laatste tijd iets niet in orde is met jou, klopt dit? Of ‘ik heb het gevoel dat je je niet zo fijn voelt, klopt dit?’. Wil je kind niets zeggen, laat dan weten dat je kind altijd op een later moment bij je terecht kan. Soms werkt het ook om juist ‘wondervragen’ te stellen zoals:
- Stel dat er een wonder gebeurt vannacht, en morgen is alles anders op school, wat zou er anders zijn? Welke kinderen zouden anders doen?
- Stel dat jij kon toveren en een spreuk kon uitspreken dat er niet meer gepest werd, wat zou je dan toveren?
- Welk cijfer geef je deze dag? Wat zou er anders moeten gaan om een punt hoger te krijgen?
Pestprotocol en anti-pest coördinator
De meeste scholen hebben een anti-pestprotocol waarin staat hoe de school pestgedrag signaleert en aanpakt. Een pest-protocol is niet verplicht, wel moet iedere school een beleid hebben gericht op het aanpakken en tegengaan van pesten. Op veel scholen is er een pest-coördinator aangesteld waar zowel jij als ouder, maar ook je kind terecht kan met vragen. De leerkracht die hiervoor het aanspreekpunt is vangt de gepeste leerling (en de ouders) op. Samen brengen ze de situatie in kaart en bekijken ze welke vervolgacties mogelijk zijn om de situatie op te lossen. Daarnaast is natuurlijk het contact met de eigen leerkracht belangrijk. Hij/zij ziet jouw kind elke dag en vaak spelen pestsituaties zich ongemerkt in een groep af.
Geraadpleegde bronnen:
Pestweb, www.pestweb.nl
Pesten is laf, www.pestenislaf.nl
Borstlap, S en N. Overzee, De No-blame methode, in: informatiebrochure cursus omgaan met pesten. www.noblame.nl
Kanjertraining, www.kanjertraining.nl
Dit blog is geschreven door Shelby Vos-van Andel, leerkracht en intern begeleider in het basisonderwijs. Op de school waar ze werkzaam is, is ze de anti-pestcoördinator en interne vertrouwenspersoon.
Het rekenmuurtje
In mijn vorige blog over het rekenmuurtje leg ik je uit hoe kinderen leren rekenen. Bij kinderen met rekenproblemen in de bovenbouw komt het heel vaak voor dat de rekenbasis uit de onderbouw niet goed gelegd is. In principe moeten kinderen in groep 6 de ‘5 drempels’ beheersen. Als dit niet het geval is, is het net zoals bij een muurtje: de onderste stenen zijn wankel en de toren valt dus om! In de volgende afbeelding (Bandstra, 2014) zie je de 5 verschillende drempels die kinderen tegen komen:
Tafels: super belangrijk!
De juf of meester van groep 4 en 5 zal het vaak zeggen: de tafels leren is belangrijk! Het is niet alleen belangrijk dat kinderen het rijtje goed op kunnen dreunen, maar ook ALLE tafels in willekeurige volgorde door elkaar heen kennen is een must! In de bovenbouw ga je namelijk echt rekenen met tafels. Als je kind bepaalde tafelsommen niet kent en een vermenigvuldiging oplost door te rekenen, dan bevatten de moeilijke tafels veel sommen waarbij het tiental doorbroken wordt.
Bijvoorbeeld: 9 × 8
Sommige kinderen rekenen dit uit via herhaald optellen:
5 × 8 = 40 en vervolgens de verdere tafel-rij: 40 + 8, 48 + 8, 56 + 8, 64 + 8. Hierin kunnen heel wat fouten gemaakt worden.
Het kennen van de tafels in groep 5/6 is nodig om in de bovenbouw te kunnen vermenigvuldigen en delen met grotere getallen en ook bij het rekenen met breuken en procenten.
Bijvoorbeeld:
7 × 85 vraagt een goede beheersing van de tafels:
7 × 80 = 560, 7 × 5 = 35
Of het uitrekenen van 3/8 deel van 64 óf 40% van 1200… Allemaal tafels!
Daarnaast kan het zo zijn dat je kind in groep 4 of 5 de tafels goed kende, maar dat in de bovenbouw deze kennis weer is weggezakt. Veel van de bovenbouw groepen die ik heb lesgegeven ben ik het schooljaar begonnen met herhaling en extra oefening van de tafels.
Rekenproblemen vanaf groep 5
Uit onderzoek (Notenboom, 2014) blijkt dat bij de eerste drempel (rekenen onder 10) de langzame leerlingen in vergelijking met de snelste leerlingen, twee tot drie jaar meer tijd nodig hebben om deze drempel te beheersen. Dat betekent dat je kind in groep 4, 5 of 6 wellicht de sommen tot 10 nog niet vlot (genoeg) kan maken. Vaak kunnen kinderen de sommen wel oplossen, maar hebben hier nog te veel tijd bij nodig, of rekenen ze nog tellend.
Hierdoor loopt je kind vervolgens vast bij sommen met optellen en aftrekken tot 100 en 1000 wat al wel in groep 5 en 6 gevraagd wordt. Eenvoudige sommen als 30 + 50 en 80 − 50, maar ook 300 + 500 en 800 − 500 maken gebruik van de vlotte basiskennis van drempel 1.
Bij drempel 3 (optellen en aftrekken met doorbreking van het 10-tal, bijvoorbeeld 14+8, 12-7) beheerst 20% van de kinderen halverwege groep 8 (vooral bij de minsommen) dit nog niet. Sommige kinderen krijgen dit zelfs helemaal niet onder de knie.
Hulpmiddelen: de tafelkaart
Sommige kinderen krijgen de tafels zelfs na meerdere jaren oefenen toch niet geautomatiseerd. Vanaf drempel 3 is er, vooral bij leerlingen die uitstromen naar VMBO-BB/KB, sprake van blijvende achterstand. Vooral bij de moeilijke tafels (6, 7, 8, 9). Dit kan een enorme frustratie en belemmering bij het rekenen geven. Daarom wordt er in dit geval vaak gekozen om na groep 6 een hulpmiddel in te zetten. Bijvoorbeeld een tafelkaart om de sommen op de mogen ‘spieken’. Hierdoor kunnen kinderen in de bovenbouw toch ook sommen zoals breuken en procenten leren maken met behulp van een tafelkaart.
‘Ik kan niet rekenen’
Helaas zijn veel kinderen in de bovenbouw inmiddels onzeker geworden over hun rekenprestaties. Om kinderen toch een trots gevoel te geven op wat ze wél kunnen gaf ik in de klas vaak niet ‘zomaar’ de tafelkaart waarop ALLE sommen stonden. Eerst ging ik met het kind samen met een zwarte stift de vakjes ‘zwart’ maken van de sommen die ze wél weten. Op de tafelkaart staat bijvoorbeeld de tafel van 1, nou al die sommen weet je kind wel! Wat een stralende lach als we die dan allemaal door kunnen strepen 🙂 Uiteindelijk ziet je kind dat er heel veel sommetjes zijn die hij wél kan. En voor die paar ‘moeilijke’ mag hij op de tafelkaart spieken. In samenwerking met Squla heb ik een tafelkaart ontwikkeld.
Een eigen leerlijn
Vanaf eind groep 6 is er vaak al een beetje zicht wat voor type vervolgopleiding bij je kind past. Heeft jouw kind moeite met de lesstof? Dan is helaas de basisschool een onderwijsvorm waarbij niet alle (andere) talenten van jouw kind tot zijn recht komen. Op de basisschool zit je tenslotte met kinderen in de klas die uitstromen naar VMBO, HAVO, Atheneum of Gymnasium. Kortom heel veel verschillende niveaus! Kinderen met ‘praktische’ talenten en kinderen met ‘theoretische’ talenten.
Kinderen die uitstromen naar het VMBO BB/KB hoeven niet alle rekendoelen tot en met eind groep 8 te beheersen. Het rekenen/wiskunde onderwijs van deze middelbare scholen sluit aan op eind groep 6 niveau. Dit betekent dat als je weet dat een VMBO opleiding past bij jouw kind; je de rekendoelen van het rekenen kunt ‘uitsmeren’ over meerdere jaren. Het streven van beheersing tot de groep 7 stof t.t.v. het einde van groep 8 betekent dat je bijvoorbeeld de lesstof van groep 5 nog eens een extra jaar kunt herhalen terwijl je kind in groep 6 zit. Dit noemen we een eigen leerlijn. De eigen leerlijn wordt de laatste jaren dan ook vaker ingezet i.p.v. doubleren.
Natuurlijk is rekenen een belangrijk vak, maar er zijn ook heel veel beroepen waarin jouw kind kan uitblinken, zonder dat hij hoofdrekenen nodig heeft. Voor veel kinderen in de bovenbouw die bepaalde drempels van het rekenmuurtje echt niet beheerst krijgen, is het werken met een eigen leerlijn dan ook een uitkomst!
Dit blog is geschreven door Shelby Vos-van Andel, leerkracht en intern begeleider bovenbouw in het basisonderwijs
Geraadpleegde Literatuur:
Bandstra,P, Bareka online rekentoetsen / het rekenmuurtje, https://www.bareka.nl
Danhof, W. Bandstra, P., Hofstetter, W., (2014) Rekendrempels nemen, Volgens Bartjens, 34 (3), p. 4-7
Notenboom, (2014) Over de drempels van de basisvaardigheden… , Volgens Bartjens, 34 (3), p. 32-34
Het rekenmuurtje
Leren rekenen is te vergelijken met het bouwen van een muur. Het is een opeenstapeling van stenen (rekenkennis) met cement (vaardigheden). Maar als de onderste stenen niet stevig genoeg staan, dan vallen ook de bovenste stenen om. Dus als jouw kind de sommen tot 20 niet snel kan maken, zal hij/zij daar in groep 7 bij sommen tot 1000 onnodige rekenfoutjes maken. Daarom spreken we vanuit de literatuur van een ‘rekenmuurtje’ (Bandstra, 2014) als je over de fases van het leren rekenen praat. Daarnaast wordt het rekenmuurtje van Bareka op sommige scholen of RT-praktijken gebruikt om de rekenproblemen inzichtelijk te maken middels een rekentoets.
Hoe leren kinderen rekenen?
Rekenbegrip in groep 1-2
Rekenen is meer dan optellen en aftrekken van sommen. Al in de kleuterklas wordt de basis voor het zogenaamde getalbegrip gelegd. Kinderen leren dat een getal een hoeveelheid is. Bijvoorbeeld 5 blokjes bij het getal 5. Ook zijn rekenbegrippen een voorwaarde om te leren rekenen. Denk daarbij aan begrippen zoals: meeste/minste, evenveel, meer dan../minder dan.., grootste/kleinste, lichtste/zwaarste. Woorden die voor ons volwassenen heel vanzelfsprekend zijn, maar voor je kind heel abstract zijn.
Fase 1: sommen tot 20 en splitsen
Hoewel de focus in groep 3 op het leren lezen ligt, wordt in groep 3 een belangrijke basis gelegd voor rekenen. Optellen, aftrekken en splitsen tot en met 10.
Bijvoorbeeld: 5 + 3 en 7 − 4, maar ook het getal 7 splitsen in 4 en 3. Het vlot kunnen splitsen van getallen en zien welke getallen samen 10 kunnen vormen helpen enorm bij het vlot kunnen rekenen. Samen vormen ze een setje om 10 te maken. Als kinderen deze setjes direct kunnen koppelen, worden heel veel sommen veel makkelijker. Goed oefenen dus!
TIP: gezelschapsspellen zoals Hali Gali, Granny apples, Regenwormen, Ganzenbord, Sjoelen, of spelletjes met dobbelstenen oefenen spelenderwijs het rekenen tot 10.
Bij het maken van sommen tot 20 komt je kind twee nieuwe soorten sommen tegen:
- Rekenen met een tiental erbij (13 + 4 =)
- Rekenen over het tiental heen ( 9 + 5 =)
Bij de eerste soort sommen zoals 13 + 4 = is het tiental moeilijk, maar als je kind dit begrijpt kan hij vervolgens ook sommen zoals 23 + 4 uitrekenen. Toch hebben kinderen niet altijd door dat dit een zelfde soort som is. En als in de bovenbouw sommen komen zoals 523 + 4 lopen ze hier op vast. Je kind moet door hebben dat het tiental hetzelfde blijft, maar dat de eenheden erbij komen.
Bij de tweede som, rekenen over het tiental heen komt rekeninzicht kijken. Een kind met rekeninzicht rekent de som 9 + 5 = bijvoorbeeld als volgt uit: 10 + 5 – 1 = 14.
Negen ligt dicht bij de tien. Tien plus 5 rekent makkelijker.
Kinderen die weinig rekeninzicht hebben, gebruiken de rijgstrategie: 9 + 1 + 4 = 14. Je vult aan tot tien en doet vervolgens de rest erbij. Beide manieren zijn goed. Het is dus belangrijk om goed stil te staan bij de manier van uitrekenen.
TIP: Vraag aan je kind hoe hij gerekend heeft. Ook als je kind al snel het antwoord geeft. In de klas is hier helaas niet altijd tijd voor.
Getalbegrip tot 100
Tussen de eerste fases van het rekenmuurtje hoort wederom getalbegrip, maar nu het begrip van getallen tot 100. Bijvoorbeeld weten dat 34 minder is dan 43 en ook weten hoe je deze getallen uitspreekt. Maar ook kunnen ‘springen’ op de getallenlijn.
Bijvoorbeeld:
Sprongen van 10: 17 – 27 – 37 – 47 – 57-…
Sprongen van 5 terug: 55 – 50 – 45 – 40 – 35 – …
TIP: ‘spring’ samen met je kind getallen tot 100. Een sprong telt voor 10 en een stap voor 1. Spring bijvoorbeeld naar 35, of spring met sprongen van steeds 10 verder of terug uit.
Kinderen leren in deze fase:
- Splitsen van getallen tot 10
- Plus- en minsommen maken tot 10 en vervolgens tot 20
- Door- en terugtellen tot 100
- Door- en terugtellen met sprongen van 2, 5 en 10
Fase 2: tafels en deeltafels
Bij het leren van de tafels wordt vaak gestart met de tafel van 1, 2, 5 en 10. Vaak hebben kinderen voorafgaand al geleerd om met sprongen van 2, 5 of 10 te tellen. Vermenigvuldigen is tenslotte herhaald optellen (2+2+2+2 = 4×2). Leuke tips om de tafels te oefenen lees je in mijn blog.
Automatiseren
Kinderen die in groep 6,7 of 8 moeite hebben met rekenen kunnen veel baat hebben bij het oefenen van de onderste bouwstenen. Vaak lossen kinderen deze sommen nog tellend op, of zijn sommen onder de 20 nog niet vlot geautomatiseerd.
Bij automatiseren is herhaling heel belangrijk. Dagelijks 5-10 minuutjes getal- of rekenoefeningen doen in de vorm van een spelletje is een leuke speelse manier om dit thuis te oefenen. Stichting leerplan ontwikkeling (SLO) heeft een handige lijst opgesteld met bord- en gezelschapsspellen per rekenfase.
Ook kun je af en toe een sommendictee doen. Je noemt een som en je kind schrijft het antwoord op. Daarnaast kun je beter meerdere keren per week 5 minuutjes oefenen dan ineens heel lang. Door kort te oefenen en dagelijks te herhalen wordt het beter onthouden.
Rekendrempels
Volgens Notenboom (2014) blijkt uit onderzoek dat veel kinderen er moeite mee hebben om de basisvaardigheden van rekenen onder de knie te krijgen. De benodigde basiskennis die het fundament vormen voor het goed kunnen rekenen noemt men rekendrempels. Zoals je hiervoor gelezen hebt is rekenen te vergelijken met een muurtje. Waarbij bij het leren van de volgende drempel, beheersing van de onderliggende drempel nodig is.
De sommen die de basiskennis vormen, zijn verdeeld over vijf ‘drempels’:
- Optellen en aftrekken tot 10 ( 4+3, 7- 4)
- Getallenlijn tot 100
- Optellen en aftrekken over 10 tot 20 (8+7, 15-7)
- Bouwsteensommen tot 100 (47+30, 67-40, 35+7, 35-7)
- De tafels en de deeltafels
In principe is het de bedoeling dat bij de overgang van groep 5 naar groep 6 al deze rekendrempels geleerd zijn. Helaas kunnen kinderen vaak deze sommen nog niet vlug genoeg maken, waardoor het juist goed is om dit ook nog met oudere kinderen te blijven oefenen.
Echter in de rekenmethode in de klas wordt al wel doorgegaan met nieuwe onderwerpen zoals breuken, procenten, delen enzovoorts. Het helpt daarom echt enorm om juist die basis te blijven oefenen.
Dit artikel is geschreven door Shelby Vos-van Andel, intern begeleider en leerkracht bovenbouw.
Geraadpleegde Literatuur:
Bandstra,P, Bareka online rekentoetsen, https://www.bareka.nl
Danhof, W. Bandstra, P., Hofstetter, W., (2014) Rekendrempels nemen, Volgens Bartjens, 34 (3), p. 4-7
Notenboom, (2014) Over de drempels van de basisvaardigheden… , Volgens Bartjens, 34 (3), p. 32-34 SLO, http://rekenspel.slo.nl/rekenspellen/perdrempel
Een continurooster
Bij een continurooster blijft je kind op school eten. Hierdoor zijn kinderen aaneengesloten op school en daardoor ‘s middags eerder vrij. Het continurooster kan op verschillende manier vorm gegeven worden. Zo zijn er scholen die alle dagen identieke lestijden hebben, waarbij de vrije woensdag- en vrijdagmiddag vervalt. Maar er zijn ook scholen die wel deze middagen vrij houden en op de andere dagen meer uren maken. De school is hierin vrij om te kiezen, zolang het wettelijk aantal uren maar gemaakt wordt (7520 uur in 8 basisschooljaren).
Is een continurooster beter?
Er zijn beperkte resultaten van onderzoek naar het ritme van kinderen in relatie tot hun functioneren en leerprestaties. Wel wordt er gesuggereerd dat de beste tijd om met aandacht en concentratie te werken tussen 10:00-12:00 uur en tussen 14:00-16:30 uur ligt (2015, DUO onderwijsonderzoek). Dat zou betekenen dat een continurooster leerlingen op biologisch gezien ongunstige leertijden valt. Tussen 12 en 14 uur zou het volgens Driessen (2010) juist beter zijn te ontspannen met rust, beweging en recreatie. Daarna neemt het concentratievermogen van leerlingen weer toe. Wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van het continurooster is er (nog) niet. Wel is er bekend dat de omvang van de leertijd (het aantal lesuren) veel minder van belang is voor de leerprestaties dan de leskwaliteit (goede lessen). Veel voor- en nadelen zijn dan ook een persoonlijk oordeel.
10 voordelen van een continurooster
Sinds 2007 zijn scholen verplicht om te zorgen voor de voor- tussen- en naschoolse opvang. Hierdoor zijn steeds meer scholen overgegaan naar een continurooster. De opvang tussen de middag is namelijk vaak een probleem om te regelen. De leidsters hiervoor werken vaak op vrijwillige basis en met steeds meer werkende ouders is het moeilijk om aan vrijwilligers te komen. Bij een continurooster maakt het overblijven deel uit van de schooltijd en eten de kinderen op school, meestal met de leerkracht. De voordelen:
- De school is eerder uit, waardoor kinderen ‘s middags langer kunnen spelen en de leerkracht op de middag een langere tijd voorbereidingstijd en nakijktijd heeft.
- Kinderen hoeven maar 1x naar school; er is meer regelmaat omdat ze op dezelfde plek blijven. Ook ouders hoeven ze maar 1x te brengen en te halen.
- Er hoeven geen overblijfmoeders of TSO gefaciliteerd te worden.
- Voor werkende ouders is het vaak praktischer met hun baan dat de kinderen een aaneengesloten langer gedeelte van de dag op school zijn.
- Alle dagen zijn hetzelfde qua tijden; regelmaat en ritme.
- Als je kind nog een jonger (baby)broertje of zusje heeft, hoeft deze ook maar 1x heen en weer meegenomen te worden.
- De naschoolse opvang, sport en hobby verenigingen hebben ‘s middags meer tijd voor activiteiten.
- De kinderen komen maar 1x binnen, de overgang naar de middag is minder rommelig. Kinderen komen dus ook maar 1x te laat.
- Vast persoon; kinderen blijven in de klas eten en hoeven dan niet aan een andere overblijfkracht te wennen.
- Kinderen hoeven maar twee keer door het drukke verkeer, in plaats van 4x van school naar huis, dus veiliger.
10 nadelen van een continurooster
Het continu rooster is een andere manier van de lestijden invullen. Hierdoor is het op veel scholen zo geregeld dat de leerkracht met de kinderen eet en ook bij het buiten spelen surveilleren de leerkrachten vaak om toerbeurt. Dit wordt door leerkrachten vaak als nadeel ervaren. Andere nadelen zijn:
- De school is met een continurooster eerder uit, dus als kinderen bijv. al vanaf 14:00 uit zijn; moet je als ouder al vanaf die tijd je kind ophalen of extra opvang regelen.
- De tijden van het continurooster vallen niet in de meest gunstige lestijd voor de concentratie van leerlingen. Tussen 12-14 uur blijkt uit onderzoek (Driessen, 2010) juist het moment van rust, ontspanning en recreatie van belang zijn.
- Indien je kind naar de buitenschoolse opvang (BSO) gaat, dan is hij/zij hier langer; dus worden ook de kosten van naschoolse opvang vaak hoger voor ouders. Tussenschoolse opvang voor overblijven is vaak veel goedkoper.
- Voor sommige kinderen is het juist heel prettig om halverwege de dag een ‘break’ te hebben en eventjes naar huis te kunnen om in een rustigere, vertrouwde omgeving tot rust te komen, om zich daarna weer goed te kunnen focussen.
- Leerkrachten werken langere tijd aaneengesloten en hebben dus geen mogelijkheid materialen tussen de middag klaar te leggen voor het middagprogramma. ‘Boeken, werkboeken, verf, knutselspullen, rekenspullen, taalspullen; waar laat je alles?‘
- Je kunt als ouder niet kiezen tussen wel of niet laten overblijven. En eet dus 5 dagen niet samen met je kind.
- Kleuters maken met het continurooster evenveel uren als bovenbouwkinderen, wat soms nog te vermoeiend voor jonge kinderen is. Een extra middag thuisblijven voor 4 jarigen is dan ook niet meer mogelijk.
- Ondanks dat leerkrachten recht hebben op pauze; zie je in de praktijk vaak dat leerkrachten tot van 08:00-14:00 door gaan. Het eetmoment en het buitenspelen wordt soms wel met collega’s afgewisseld, maar ook als je op het plein surveilleert als leerkracht; heb je niet echt een rust moment.
- Als leerkracht eten met een klas is anders dan eten met collega’s. Je hebt ook in je pauze verantwoording voor de kinderen. En wanneer ga je even naar de wc??
- Officieel zou je als leerkracht na het lange lesblok bij een continurooster om 14:00 uur verplicht pauze moeten pakken; laat dat nu juist het moment zijn waarop ouders laagdrempelig even iets kunnen vragen, vergaderingen gepland zijn of zorggesprekken plaats vinden. ‘Sorry ik heb nu pauze??’
Mijn mening
Ook op de school waar ik werk is ook de discussie om over te stappen naar een continurooster gevoerd. Daarbij was ik als leerkracht fel tegenstander. Ondanks dat ik me kan vinden in de voordelen voor kinderen en ouders vond ik het als leerkracht een groot nadeel dat er geen pauzemoment was voor mijzelf. Juist die pauze zonder kinderen is een moment waarop ik me oplaad om daarna weer fris en energiek voor de klas te staan.
Als je ‘s morgens al voor 9 vakken alle spullen klaar moet zetten, is dit veel voorbereiding in één keer. Aangezien wij nu tussen de middag een pauze hebben van ruim een uur heb ik dan altijd nog even tijd om een leuke les voor de middag klaar te zetten of alvast wat extra na te kijken. Naar mijn idee zijn mijn lessen beter en sprankelend als ik er met veel energie in ga. Uiteindelijk is de ‘kwaliteit’ van het onderwijs belangrijk!
Gesprekken met collega’s en even opladen in een pauze moment is iets waar ik veel waarde aan hecht. Werkdruk is tenslotte een groot aandachtspunt in het onderwijs! Samen met collega’s eten is toch een andere pauze dan ondertussen op je klas te moeten letten. Daarnaast werk ik veel met kinderen met leer- en gedragsproblemen. Juist voor deze kinderen is het vaak fijn om even een momentje rust te hebben en naar huis te kunnen in een rustige omgeving.
Goed onderwijs!
Ik denk dat de voor- en nadelen door iedereen anders ervaren worden, en als je eenmaal weer gewend bent aan een ander ritme zowel leerkrachten als kinderen zich aanpassen. Toch is het vreemd dat de effecten van een continurooster niet duidelijk wetenschappelijk onderzocht zijn; het belangrijkste is dat er gekeken wordt wat voor de kinderen goed is! En laten we ons vooral focussen op GOED onderwijs! ‘Daarbij wordt wel opgemerkt dat andere dan biologische factoren minstens zo belangrijk zijn, zoals de specifieke manier van lesgeven van de leerkracht en het creëren van een omgeving die de prestaties van leerlingen gedurende de hele schooldag bevordert. (Driessen, 2010)
Bronnen:
Grinsven, V. van, en T. Beliaeva. 2015. Rapportage Nieuwe schooltijden in het basisonderwijs. Utrecht, (PFD) DUO Onderwijsonderzoek.
Hoe leren kinderen spelling?
Er zijn verschillende manieren om spelling te leren:
- Woorden lezen/overschrijven;
- De juiste klank of letter kiezen op een open plek in het woord;
- Het woord mondeling spellen;
- Een woord enkele seconden zien, daarna op opschrijven en vervolgens de spelling controleren.
Welke manier denk jij dat voor jouw kind het beste werkt? Ik zal je verklappen wat er onderzocht is op dit gebied. Uit onderzoek van Bosman en de Groot (1991) blijkt dat de laatste manier de meest succesvolle is voor zowel goede als zwakke spellers. Met deze manier schrijven kinderen woorden over, moeten ze het zich herinneren en krijgen ze direct een correctie op fouten. Zo wordt het woord mét de juiste schrijfwijze beter onthouden. Daarnaast blijkt het verklanken van woorden (het woord hakken in klankgroepen) voordat je het opschrijft een effectieve manier.
Bijvoorbeeld:
Bomen: Bo-men (ik hoor een lange klank (oo) aan het einde van de eerste klankgroep, dus ik schrijf maar één teken: bomen met één m)
Wanneer heeft je kind een spellingprobleem?
Kinderen met spellingproblemen hebben moeite met het fonologisch verwerken van taal. Dit betekent dat ze moeite hebben om gesproken taal te koppelen aan geschreven taal. Ze schrijven dan letterlijk op wat ze horen. Herken je dit bij je eigen kind? Dit is vaak de oorzaak:
Meestal proberen kinderen alle woorden en hun schrijfwijze ‘los’ te onthouden. Maar dat is veel te veel om te onthouden. Daarom worden op school spellingregels aangeleerd om bij meerdere woorden toe te passen. Toch hebben kinderen dan ook vaak moeite om alle spellingregels te onthouden (en toe te passen). Uitzonderingen op een spellingregel, of woorden waarvoor weinig of geen regels bestaan (ei/ij, au/ou) zijn dan extra moeilijk. Wil je graag weten wat jouw kind precies lastig vindt? Doe dan de spellingtest op Squla en ontvang een uitgebreide foutenanalyse per mail.
Wanneer er na zeer intensieve oefening (bijv. 6 maanden intensief oefenen) er geen verbetering is, of wanneer kinderen meerdere jaren achtereenvolgens onvoldoende scoren op spellingtoetsen kan er wellicht een andere oorzaak zijn van de spellingproblemen zoals dyslexie of dysorthografie.
Tip 1: stap voor stap spelling oefenen
Oefen met dezelfde regels van school. Vaak heeft elke lesmethode een woordenlijst met spellingregels die in dat schooljaar aan bod komen. Of vraag aan de leerkracht welke spellingcategorie jouw kind lastig vindt.
- Stap 1: lees het woord hardop.
- Stap 2: dek het woord af met een papiertje of je hand.
- Stap 3: hak het woord in stukjes.
- Stap 4: wat is het spellingprobleem (welke spellingregel hoort daarbij?).
- Stap 5: schrijf het woord op.
- Stap 6: controleer of het woord goed geschreven is.
Tip 2: spellingregels leren
Met een spellingregel (zoals bij d/t: maak het woord langer, hond > honden) kun je veel woorden op de juiste manier leren schrijven. Kinderen leren spellingregels in de klas, maar ieder jaar komen er nieuwe regels bij. Vaak zit het probleem bij oudere kinderen bij het niet goed toepassen van de spellingregels. Op Spelling.nl kun je lezen hoe de regels in elkaar steken. Bijvoorbeeld bij weet-, luister- en werkwoorden.
Tip 3: maak een spiekschrift
Het werkt vaak goed om een spiekschriftje te maken met die regels: Noteer of plak de spellingregel zoals die in de klas is geleerd is op een bladzijde en schrijf er woordjes onder die bij deze regel horen. Het spiekboekje kun je gebruiken bij het maken van spellingopdrachten om zo de regels goed te leren en ook toe te passen.
Tip 4: spelenderwijs oefenen
Met Squla TaalExtra kun je spelenderwijs spelling oefenen. De oefenmethode TaalExtra is er voor kinderen die spellingproblemen, maar niet per se dyslexie hebben. Je kind volgt een persoonlijke leerroute, waarbij stap voor stap de spellingregels worden behandeld en uitgelegd.
Tip 5: oefendictees
Een dictee is een manier van spelling die veel toegepast wordt in het onderwijs. Als je dit thuis wilt oefenen; richt je dan vooral op het doel ‘oefenen’ van woorden. Je hebt namelijk twee soorten dictees. Een oefendictee (gericht op het aanleren van de juiste manier van schrijven) en een controledictee (gericht op het controleren van de spelling). Focus dus thuis vooral op oefendictees.
Probeer bij het oefenen zowel visueel als auditief te dicteren (dus laten zien en horen). Je laat het woord eerst zien en horen en daarna pas opschrijven. Vervolgens controleren jullie samen of het goed geschreven is.
Tip 6: geef opbouwende kritiek
Niet goed kunnen spellen betekent niet dat je kind dom is. Toch voelen kinderen dit wel vaak zo. Bij een spellingdictee is je prestatie heel zwart/wit: het woord is goed of fout. Focus daarom tijdens het oefenen op wat er wél goed gaat. ‘De eerste woorden heb je knap geschreven, kijk nog eens even naar het derde woordje (ruimte tot verbetering laten). Het geven van positieve complimenten op de inzet van je kind is belangrijk in het geven van opbouwende kritiek.
Geef ook complimenten over het proces.
‘Je hebt heel hard geoefend en je goed ingezet bij deze moeilijke opdracht’.
‘Gisteren vond je deze spellingregel nog lastig, maar nu heb je al wel 3 woordjes die erbij horen goed geschreven!’
Zo oefenen jullie gezellig samen spelling op een positieve manier!
Bronnen:
Huizenga, 2016, Taal & didactiek – Spelling, Noordhoff uitgevers
Stichting leerplan ontwikkeling (SLO), 2009, Spelling in het basisonderwijs http://taalunieversum.org/sites/tuv/files/downloads/slo_spelling_in_het_basisonderwijs_2010.pdf (PDF)
Malmberg, 2019, Taal Actief 4 – Malmberg Uitgeverij
Dit blog is geschreven door Shelby Vos, intern begeleider en leerkracht in het basisonderwijs.
Waarom onderzoeken we kinderen?
Soms gaat het allemaal niet vanzelf thuis of op school, je kind is opstandig, krijgt het lezen maar niet onder de knie, luistert niet naar de leerkracht of begrijpt de lesstof niet. Dit hoeft niet meteen reden te zijn om te onderzoeken, vaak probeert de leerkracht eerst allerlei manieren uit om je kind zo goed mogelijk te begeleiden bij wat hij moeilijk vindt. En ook jij als ouder zult verschillende manieren hebben uitgeprobeerd.
Maar wat als je kind thuis of op school nog steeds vast loopt? En je je kind ongelukkiger ziet worden, of de achterstand in lezen zo groot wordt dat het je kind steeds meer gaat belemmeren? Dan kan een onderzoek een verklaring geven van het gedrag of de leerproblemen. Maar veel belangrijker nog: het kan je ook inzicht geven in wat de beste manier is om het kind te helpen en te begeleiden.
Als er vermoedens zijn van autisme en dit wordt bevestigd door onderzoek kan dit jou als ouder meer inzicht geven in hoe je je kind het beste kunt benaderen. Ook de leerkracht zal zijn/haar benadering daarop kunnen aanpassen. Het kan een verklaring zijn voor gedrag. Daarnaast kan het zo zijn dat je door een vastgestelde stoornis of leerprobleem extra hulp en individuele begeleiding kunt aanvragen voor je kind. Zo hebben kinderen met een dyslexieverklaring bijvoorbeeld recht op extra hulp bij een dyslexiebehandelaar. En komen kinderen met een gedragsstoornis eerder in aanmerking voor extra individuele ondersteuning met bijvoorbeeld een arrangement op school.
Een onderzoek: niet alleen een label
Een onderzoek wordt meestal door een Orthopedagoog afgenomen. Hij/zij kijkt op een brede manier naar het kind en de omgeving. Zowel ouders als de leerkracht moeten vragen beantwoorden en ook zal er meestal een gesprekje met het kind plaats vinden voorafgaand aan het onderzoek. Na het onderzoek zal de uitkomt met ouders besproken worden en vaak ook met school (als je hier toestemming voor geeft). Daarnaast krijg je een onderzoeksverslag. In dit verslag staat een samenvatting van de gesprekken, de resultaten van het onderzoek, de conclusie en is ook een hoofdstuk met adviezen opgenomen.
De adviezen uit een onderzoek kunnen heel waardevol zijn. Soms kun je namelijk wel een ‘vermoeden’ hebben dat een kind een leerprobleem heeft; maar als uit onderzoek blijkt dat hij voornamelijk een probleem heeft bij het verwerken (noteren en uitwerken van de leerstof) en juist verbaal (mondeling verwoorden) heel goed is; dan kun je die kwaliteit gebruiken. Zo heb ik eens een leerling in de klas gehad die de aardrijkskunde toetsen altijd onvoldoende maakte; maar toen hij mondeling getoetst werd het ineens het wél kon!
Waarom toets je dan niet al op voorhand mondeling zou je zeggen? Natuurlijk probeer je als leerkracht bepaalde benaderingen uit; maar het is wel goed om dit gedegen te doen. Stel je voor dat je vanaf groep 3 zomaar aanneemt dat een kind dyslexie heeft als hij slecht is in lezen; maar later blijkt dat hij oogproblemen had, of gewoon geen interesse had in lezen? Door onderzoek te doen maak je verantwoorde keuzes om de lesstof aan te passen en het kind passend onderwijs te bieden.
Hoe praat je over kinderen?
Veel ouders zijn bang dat hun kind een stempel krijgt. En het is te begrijpen dat je het niet fijn vindt dat jouw kind ‘ADHD-er’ of ‘autist’ wordt genoemd. Echter in de praktijk hoor ik vaker dat kinderen die ‘druk’ zijn en nog helemaal geen onderzoek hebben gehad gekscherend ADHD-er door ouders zélf wordt genoemd. Ook wordt er heel gemakkelijk gezegd dat een kind ‘lastig’ is. Terwijl gedrag vaak verklaard kan worden.
Soms is het juist een puzzelstukje wat op zijn plaats valt als je weet dat die frustratie en boosheid van een kind door zijn autisme komt. Zodat je de omgeving kunt uitleggen dat je een woede-uitbarsting kunt voorkomen door vooraf al even te vertellen wat er gaat komen, omdat kinderen met autisme vaak moeite hebben met onverwachte situaties. Door erkenning van een gedrags- of leerprobleem kun je daardoor het gedrag beter begrijpen. En is het kind niet ‘lastig’, maar heeft het een iets andere benadering nodig.
Kwaliteiten en zelfvertrouwen
Een stoornis, leerprobleem of gedragsprobleem zijn helaas woorden die negatief klinken. Vergeet niet dat ieder kind zijn eigen kwaliteiten en talenten heeft. Maar dat een stoornis ook zijn ‘voordelen’ en kwaliteiten heeft. Zo kan iemand met ADHD juist heel spontaan, open en gezellig zijn. En kunnen autisten vaak uitblinken op een bepaalde interesses zoals techniek, zijn dyslecten soms heel creatief of muzikaal en ga zo maar door. Een diagnose die in beeld brengt wat je kind niet kan, vertelt helaas niet meteen waarin jouw kind kan uitblinken. Toch als je eens zoekt op bekende dyslecten, ADHD-ers of autisten; kom je heel wat beroemde mensen tegen die juist door hun kwaliteiten zo ver gekomen zijn. Beroemde dyslecten zijn bijvoorbeeld: Leonardo Da Vinci, Wolfgang Amadeus Mozart en Albert Einstein.
Positief praten over kinderen
Een groot dilemma als ouder is ‘wat anderen zullen denken’. Als ouder kun je enorm onzeker worden van de reactie van anderen en hoe er over je kind gepraat wordt. Heb er vertrouwen in dat leerkrachten en de school er naar streven om met respect over kinderen te praten. Toch zul je altijd mensen tegen komen die het gedrag van je kind niet begrijpen. Helaas kun je de ander niet veranderen, maar je kunt wel zelf beslissen of je iets met de negativiteit van de ander doet. Iedere ouder is wel eens onzeker op zijn tijd, en bedenk je dat degenen die de grootste kritiek hebben; vaak zelf ook soms met de handen in het haar zitten. Door zelf op een positieve manier uitleg te geven over een leer- of gedragsprobleem kun je meer begrip kweken.
Psycho-educatie: uitleg aan je kind
Als je kind ouder wordt zal hij/zij zelf ook steeds meer gaan beseffen dat hij ergens moeite mee heeft. Dit kan soms zorgen voor extra onzekerheid. Vaak wordt dan ook vanaf de bovenbouw ervoor gekozen om kinderen zelf te betrekken bij de diagnose.
Er zijn verschillende manieren om kinderen spelenderwijs uit te leggen wat sommige stoornissen inhouden. Het is verstandig om dit samen met het onderzoekbureau of Orthopedagoog te doen, zij hebben ervaring hoe je dit met kinderen kunt bepreken. Er zijn speciale spellen en boeken om kinderen spelenderwijs inzicht te geven in bijvoorbeeld autisme.
‘Brainblocks’ is een bekende methode die vaak gebruikt wordt om autisme spelenderwijs uit te leggen (vaak samen met een begeleider). Brain Blocks is ontstaan met als doel psycho-educatie te geven over autisme door inzichtelijk te maken hoe het (blokjes) brein met en zonder autisme werkt.
Andere kinderen
Kinderen zien het onderling als een ander kind vaak straf heeft, dingen niet snapt of boos of verdrietig is. Op jonge leeftijd zeggen ze al gauw dat iemand ‘stout’ is en begrijpen nog niet waardoor dat komt.
Als je kind in de bovenbouw zit is het meestal een goed moment om ook in de klas te bespreken waarom jouw zoon of dochter zich zo gedraagt. Meestal gebeurd dit samen met de begeleider die bijvoorbeeld uitleg komt geven over ADHD, of soms geven kinderen zelf een spreekbeurt over dyslexie. Ik heb al vaak gezien dat dit veel onderling begrip geeft bij de klas.
Een gedrags- of leerprobleem kan inderdaad een ‘stempel’ zijn. De manier hoe je naar die stempel kijkt maakt dat je ook kunt focussen op de talenten en kwaliteiten, waarbij je weet wat de ‘valkuilen’ zijn en waarbij je moet ondersteunen. Daarom kan een ‘stempel’ ook zeker positief zijn!
Dit artikel is geschreven door Shelby Vos-van Andel, leerkracht en intern begeleider in het basisonderwijs. Na de Master SEN- gedragsspecialist heeft ze veel gewerkt met kinderen met gedragsproblemen. Focussen op ‘wat wél werkt’ bij gedrag is haar missie bij de omgang met kinderen met gedragsproblemen.