Persoonlijk voornaamwoord

Aangezien je kind op de basisschool leert om zinnen te ontleden, komt hij in aanraking met verschillende woordsoorten. Eén van de woordsoorten waar je kind mee te maken krijgt, is het persoonlijk voornaamwoord. Je kind moet deze woordsoort niet verwarren met het bezittelijk voornaamwoord, want het gaat hier om twee verschillende woordsoorten. Deze pagina staat volledig in het teken van het persoonlijk voornaamwoord. Je krijgt uitleg over de betekenis van deze woordsoort en daarnaast kan je kind oefenen met het persoonlijk voornaamwoord.

Het persoonlijk voornaamwoord uitgelegd

Wanneer je kind enkel op de naam van deze woordsoort af zou gaan, denkt hij mogelijk dat een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar personen. Het woord ‘persoon’ zit hier immers in verwerkt. Een persoonlijk voornaamwoord kan inderdaad naar personen verwijzen, maar het is niet zo dat het alleen maar naar personen verwijst. Deze woordsoort kan namelijk ook verwijzen naar dieren of dingen. Voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden zijn: ‘jij’, ‘jou’, ‘het’ en ‘u’.

Schrijfwijze persoonlijk voornaamwoord

In sommige gevallen weet je kind precies met welk persoonlijk voornaamwoord hij naar een persoon, dier of ding moet verwijzen. Toch is dit niet altijd even duidelijk. Welke vorm van het persoonlijk voornaamwoord je kind gebruikt, hangt namelijk af van een aantal factoren. De belangrijkste factoren die bepalen welk persoonlijk voornaamwoord je kind moet gebruiken in een zin, staan hieronder op een rijtje. Om het extra duidelijk te maken, worden er overal een aantal voorbeelden genoemd.

  • Persoon

In de Nederlandse taal wordt onderscheid gemaakt tussen de eerste, tweede en derde persoon. Wanneer je over jezelf praat, heet dit de eerste persoon. Spreek je iemand aan? Dan gebruik je de tweede persoon. Er is sprake van de derde persoon als iemand over andere mensen, dieren of dingen spreekt.

  • Ik sta voor de deur. → eerste persoon
  • Doe jij de deur vast open? → tweede persoon
  • Hij stond al op haar te wachten. → derde persoon
  • Getal

Wanneer het in een zin om één iemand of één dier of ding draait, is er sprake van enkelvoud. Draait het om meerdere personen, dieren of dingen? Dan gaat het om meervoud. Het getal (enkelvoud of meervoud) bepaalt welke vorm van het persoonlijk voornaamwoord je gebruikt.

  • Ik wacht hier op hem. → enkelvoud
  • Wij wachten hier op hem. → meervoud
  • Geslacht

De keuze voor een persoonlijk voornaamwoord hangt ook af van het geslacht van het woord waar het naar verwijst. In de Nederlandse taal wordt namelijk onderscheid gemaakt tussen mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden.

  • Twan ziet Marco niet, omdat hij achter een boom staat. → ‘Hij’ verwijst naar ‘Marco’.
  • Janine is verliefd op Tom. Zij gaf hem een kus. → ‘Zij’ verwijst naar ‘Janine’ en ‘hem’ naar ‘Tom’.
  • Luister naar dat vogeltje, het zingt prachtig. → ‘Het’ verwijst naar ‘dat vogeltje’. 
  • Functie in de zin

Een persoonlijk voornaamwoord kan het onderwerp van de zin zijn. Als dit het geval is, gebruikt je kind een andere vorm dan wanneer het persoonlijk voornaamwoord niet het onderwerp is.

  • Ik heb gefietst. → ‘Ik’ is het onderwerp.
  • Karin gaf mij een snoepje → ‘Mij’ is geen onderwerp, maar meewerkend voorwerp
  • Nadruk

Als het persoonlijk voornaamwoord niet het onderwerp van een zin is, wordt de vorm vaak bepaald door de nadruk. Voor wat betreft de nadruk wordt onderscheid gemaakt tussen volle en gereduceerde vormen. Woorden als ‘mij’, ‘jou’ ‘u’, ‘hem’, ‘haar’, ‘ons’, ‘jullie’, ‘hen’ en ‘hun’ worden tot de volle vorm gerekend. Tot de gereduceerde vorm behoren woorden als ‘me’, ‘je’, ‘’m’ ‘’r’, ‘d’r’, ‘ze’, ‘het’, ‘’t’, ‘je’ en ‘ze’.

  • Esther heeft een nieuwe fiets, haar oude was kapot. → volle vorm
  • Esther heeft een nieuwe fiets, d’r oude was kapot. → gereduceerde vorm

Onderwerpsvorm en voorwerpsvorm

Het persoonlijk voornaamwoord kent twee verschillende vormen: de onderwerpsvorm en de voorwerpsvorm. Wanneer je kind welke vorm gebruikt, hangt af van de zin waarin het persoonlijk voornaamwoord staat. Is het persoonlijk voornaamwoord het onderwerp van een zin? Dan gebruikt je kind de onderwerpsvorm. Als het persoonlijk voornaamwoord geen onderwerp maar het lijdend of meewerkend voorwerp is, gebruikt je kind de voorwerpsvorm.

Voorbeelden:

  • Heb jij je kamer netjes opgeruimd? → ‘Jij’ is onderwerpsvorm
  • Hij is in bad geweest. → ‘Hij’ is onderwerpsvorm
  • Patrick leende zijn fiets uit aan haar. → ‘Haar’ is voorwerpsvorm
  • Wil je dit briefje aan hem geven? → ‘Je’ is onderwerpsvorm en ‘hem’ voorwerpsvorm

Overzicht van de persoonlijke voornaamwoorden

Het is je inmiddels al duidelijk geworden dat er behoorlijk wat persoonlijke voornaamwoorden zijn. Zie je door de bomen het bos niet meer? Dan biedt de onderstaande tabel uitkomst. Hierin staan namelijk alle persoonlijke voornaamwoorden overzichtelijk op een rijtje. In de tabel vind je zowel persoonlijke voornaamwoorden in het enkelvoud als meervoud en wordt onderscheid gemaakt tussen de de onderwerpsvorm en voorwerpsvorm.

 

Persoonlijk voornaamwoord in de onderwerpsvorm

Persoonlijk voornaamwoord in de voorwerpsvorm 

Eerste persoon enkelvoud

ik

mij/me

Tweede persoon enkelvoud

jij/je

jou/je

 

u

u

Derde persoon enkelvoud

hij

hem

 

zij/ze

haar

 

het

het

Eerste persoon meervoud

wij/we

ons

Tweede persoon meervoud

jullie

jullie

 

u

u

Derde persoon meervoud

zij/ze

hun/hen/ze

Het gebruik van ‘hun’ en ‘hen’

De persoonlijke voornaamwoorden ‘hun’ en ‘hen’ worden geregeld op de verkeerde manier gebruikt. Zo schrijven veel kinderen ‘hun’ terwijl het eigenlijk ‘hen’ moet zijn. Gelukkig zijn er handige vuistregels om je kind aan te leren wanneer ‘hun’ te gebruiken en wanneer ‘hen’. Te beginnen met ‘hen’. Je kind kiest altijd voor dit persoonlijk voornaamwoord na een voorzetsel of als het een lijdend voorwerp is. 

Voorbeelden met hen

  • Arie ging bij hen op visite. → ‘Bij’ is een voorzetsel, waardoor je ‘hen’ gebruikt.
  • De politie heeft hen aangehouden. → ‘Hen’ is hier het lijdend voorwerp.

Nu je weet wanneer je ‘hen’ gebruikt, wordt het tijd om naar het gebruik van ‘hun’ te kijken. Je kind gebruikt dit persoonlijk voornaamwoord alleen als het om een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel gaat. Als je kind twijfelt, kan hij kijken of hij ‘aan’ voor ‘hun’ kan denken. Is dit het geval? Dan schrijft je kind ‘hun’. Wanneer er al ‘aan’ voor staat, gebruikt je kind echter ‘hen’ in plaats van ‘hun’. 

Voorbeelden met hun

  • De juf geeft hun een 10. → ‘Hun’ is hier een meewerkend voorwerp
  • Zij stuurt hun vanmiddag een brief. → Je kunt ‘aan’ voor ‘hun’ denken, maar het staat er niet.
  • Zij stuurt vanmiddag een brief aan hen → ‘Aan’ staat er hier al voor, waardoor je ‘hen’ schrijft.

Oefenen met persoonlijk voornaamwoorden

Op Squla kan je kind online oefenen met persoonlijke voornaamwoorden. Dit doet hij door quizzen te spelen. In de games leert je kind het persoonlijk voornaamwoord in een zin herkennen, vervangt hij zelfstandige naamwoorden door persoonlijke voornaamwoorden en zet hij persoonlijke voornaamwoorden op de juiste plek in een zin. De quizzen op Squla hebben verschillende niveaus, waardoor je kind altijd op zijn eigen niveau kan oefenen.

FAQ – persoonlijk voornaamwoord

Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat direct naar een mens, dier of ding verwijst en vervangt een zelfstandig naamwoord. Deze woordsoort komt altijd op de plek te staan van het zelfstandig naamwoord dat het vervangt.

Als je kind het persoonlijk voornaamwoord in een zin wil vinden, is het belangrijk om de woorden die tot deze woordsoort behoren uit het hoofd te leren. Wanneer hij deze rijtjes uit het hoofd kent, wordt het een stuk makkelijker om persoonlijke voornaamwoorden in een zin te herkennen. Twijfelt je kind of een woord een persoonlijk voornaamwoord is, dan kan het deze truc toepassen: Vervang het woord door een naam. Als dat kan, dan is het een persoonlijk voornaamwoord, anders niet.

Voorbeeld:
Wil je met ons naar de bioscoop? → Wil Joep met Suzan naar de bioscoop? ‘Je’ en ‘ons’ zijn persoonlijk voornaamwoorden.
Maar:
Je fiets staat bij mij in de schuur. → Je fiets staat bij Jeroen in de schuur. ‘Je’ is geen persoonlijk voornaamwoord, ‘mij’ wel.

‘Het’ kan een persoonlijk voornaamwoord zijn, maar ook een lidwoord of een onbepaald voornaamwoord. Dit woord is een persoonlijk voornaamwoord als je ‘het’ kunt vervangen door een zelfstandig naamwoord. In dat geval verwijst het naar een persoon, dier of ding, waardoor het op de plek van een zelfstandig naamwoord komt.

‘Hen’ gebruikt je kind na een voorzetsel en als lijdend voorwerp, terwijl je kind ‘hun’ gebruikt als het een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel is. Als je kind ‘aan’ voor ‘hun’ kan denken, schrijft hij ook ‘hun’. Wanneer er al ‘aan’ in de zin staat, is het altijd ‘hen’.

Oefenen met persoonlijke voornaamwoorden kan onder meer online. Hier vind je kind allerlei quizzen en games om spelenderwijs te oefenen met deze woordsoort. Daarnaast komt je kind online ook werkbladen tegen waarmee hij kan oefenen met persoonlijke voornaamwoorden.