Zinsbouw

De Nederlandse taal is behoorlijk ingewikkeld. Dit komt onder meer door de manier waarop zinnen worden samengesteld, ook wel zinsbouw genoemd. Als je kind niet precies weet hoe hij een zin formuleert, doe je er goed aan te oefenen met zinsbouw. Dit kan uiteraard alleen als je zelf weet hoe een zin opgebouwd wordt. Daarom staat deze pagina volledig in het teken van zinsbouw. Je leest welke soorten zinnen er onderscheiden worden en krijgt een aantal ideeën om thuis te oefenen met het maken van zinnen.

Het maken van een goede zin

Een zin is een reeks woorden die samen betekenis hebben en een geheel vormen. Soms bestaat een zin uit maar één woord. Een zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt, uitroepteken of vraagteken. Op het eerste gezicht lijkt het maken van een goede zin misschien niet lastig, maar toch zien we vaak een foute zinsopbouw. Om te voorkomen dat je kind (ook) voor een verkeerde structuur kiest, is het belangrijk dat hij leert hoe hij een goede zin maakt. Hoewel hier op de basisschool volop aandacht aan besteed wordt, gaat dit nog niet altijd vlekkeloos. Als je kind een goede zin wil maken, moet hij weten dat we in het Nederlands verschillende soorten zinnen onderscheiden. Hieronder staan een aantal zinnen waar je kind tijdens de lessen taal op de basisschool mee in aanraking kan komen.

Normale zinnen

Een eerste zin die je kind tegen kan komen, is de normale zin. Zo’n zin begint met het onderwerp, gevolgd door de persoonsvorm. Daarachter staat ‘de rest van de zin’. De opbouw van een normale zin ziet er dus zo uit: onderwerp – persoonsvorm – rest van de zin. Als in een normale zin behalve een persoonsvorm nog een andere werkwoord staat, eindigt de zin op dat werkwoord. Kijk maar eens naar de volgende voorbeelden van een normale zin.

  • Pim fietst naar huis. → Onderwerp – persoonsvorm – rest van de zin.
  • Pim is naar huis gefietst. → Onderwerp – persoonsvorm – rest van de zin – voltooid deelwoord. 
  • Pim wil naar huis fietsen. → Onderwerp – persoonsvorm – rest van de zin – hele werkwoord (infinitief).

Inversie

Op het eerste gezicht lijkt inversie erg op een normale zin. Wanneer je beter kijkt, zie je toch dat er een verschil zit in beide soorten zinnen. Zo’n zin begint niet met het onderwerp, maar met de persoonsvorm. Hierna volgt het onderwerp, ‘de rest van de zin’ en eventueel de overige werkwoorden. Als je kind een plaats, tijd of iets anders wil benadrukken, staat dit vaak aan het begin van de zin. De inversie volgt hierna. In de onderstaande zinnen is telkens sprake van inversie.

  • Fietst Pim naar huis?
  • Had Pim nog naar huis willen fietsen?
  • Morgen fietst Pim naar huis.
  • Natuurlijk is Pim naar huis gefietst.

Bijzin

Op het gebied van taal wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdzinnen en bijzinnen. Een hoofdzin kan zelfstandig bestaan, maar een bijzin niet. Bijzinnen komen namelijk altijd samen met een hoofdzin voor in de tekst. Ze komen dan ook alleen voor in samengestelde zinnen. Om beide soorten zinnen uit elkaar te houden, moet je kind weten dat een bijzin anders is opgebouwd. Vaak is een bijzin door middel van een voegwoord met de hoofdzin samengevoegd tot één samengestelde zin. Na het voegwoord volgt vaak direct het onderwerp van de zin. De bijzin eindigt over het algemeen met alle werkwoorden. Dit ziet er in de praktijk als volgt uit. 

  • Ivo heeft een lekke band, waardoor hij naar huis moet lopen. 
  • Kim wilde op voetballen, nadat zij het Nederlands damesteam op TV had gezien.
  • Doordat Jacky zich had verslapen, kwam ze veel te laat op school.

Hoofdzin + 

Waar een bijzin niet zelfstandig kan bestaan, kan een hoofdzin dit wel. Daarnaast zit er verschil in de woordvolgorde van beide soorten zinnen. Zo staat de persoonsvorm in een hoofdzin vaak bijna helemaal vooraan. Een hoofdzin komt overigens niet altijd zelfstandig voor in een tekst. De zin kan namelijk samengevoegd worden met een andere hoofdzin, maar ook met één of meerdere bijzinnen. Wanneer dit gebeurt, is er sprake van een samengestelde zin.

  • Ik vertrouw hem niet meer → Hoofdzin.
  • De koeien mogen naar buiten, want het is lekker weer → Hoofdzin + hoofdzin.
  • We kopen wat lekkers, omdat we daar zin in hebben → Hoofdzin + bijzin.

Rest van de zin: tijd, manier en plaats

Op deze pagina ben je al in aanraking gekomen met ‘de rest van de zin’. Dit is informatie waarmee een zin aangekleed wordt. Hierbij gaat het vaak om bepalingen van tijd, manier en plaats. Om te bepalen in welke volgorde je kind deze in een zin gebruikt, kan hij terugvallen op vuistregels. Over het algemeen wordt er namelijk een specifieke volgorde gehanteerd voor ‘de rest van de zin’. Deze volgorde ziet er zo uit:

  • Tijd

De tijd staat meestal  vooraan in ‘de rest van de zin’. Staat de tijd helemaal vooraan in de zin? Dan volgt altijd een inversie (persoonsvorm + onderwerp).

  • Ik ga morgen met de trein weer naar huis.
  • Om 7 uur kom ik langs. 
  • Manier

Na de tijd volgt altijd de ‘manier’. Hiermee wordt bedoeld op welke manier ietsgebeurt.

  • Wij gaan vanmiddag met de auto op pad.
  • Ik bel je straks met mijn nieuwe telefoon.
  • Edwin gaat zondag lopend naar oma.
  • Plaats

In ‘de rest van de zin’ wordt de plaats vaak als laatste genoemd. Dit ziet er in de praktijk als volgt uit:

  • Straks gaan  wij op de fiets naar het huis van Maarten.
  • De trein arriveerde om stipt 4 uur op het station in Amsterdam.
  • Wij gaan morgen met de auto op vakantie naar Italië.

Ideeën om thuis te oefenen met het maken van zinnen

Op school oefent je kind veel met het maken van zinnen en zinsbouw, maar mogelijk zet hij woorden niet altijd in de juiste volgorde. Overweeg in dat geval eens om extra aandacht te besteden aan zinsbouw. Je kind kan hier niet alleen op school mee oefenen, maar ook thuis. Hieronder staan een aantal ideeën om thuis te oefenen met het maken van zinnen. 

  • Maak kaartjes met losse woorden of woordgroepen

Wie thuis wil oefenen met het maken van zinnen, heeft in principe al voldoende aan post-its en een pen. Bedenk een zin en schrijf ieder woord of iedere woordgroep op een apart blaadje. Plak of leg ze vervolgens op de verkeerde manier op de muur of de tafel en laat je kind de blaadjes in de juiste volgorde hangen of leggen.

  • Bedenk zelf een spel

Het nadeel van een spel kopen is dat dit kosten met zich meebrengt. Zit je hier niet op te wachten? Bedenk dan zelf een spel. Je kunt bijvoorbeeld op ieder A4’tje een woord(soort) schrijven, deze binnen of buiten ophangen of neerleggen en vervolgens een zin voorlezen. Noem een woord uit de zin op en laat je kind naar de woordsoort rennen waar hij denkt dat het woord toe behoort. Op deze manier leert je kind niet alleen meer over woordsoorten en zinsbouw, maar is hij ook nog eens actief bezig.

  • Koop een spel

Wil je zelf niet bijzonder veel tijd en moeite steken in oefenen met het maken van zinnen? Denk dan niet dat je kind hier thuis niet mee aan de slag kan. Je kunt namelijk verschillende (bord)spellen kopen waarin zinsbouw centraal staan. Door je kind regelmatig zo’n spel te laten spelen, weet hij binnen de kortste keren wat de juiste volgorde van een zin is.

  • Quizzen en games online

Je kind kan thuis ook online oefenen met het maken van zinnen. Op het internet zijn werkbladen over zinsbouw te vinden, maar je kind kan ook quizzen en games spelen. Bij quizzen en games is je kind interactief bezig, waardoor het leren over het algemeen als leuker wordt ervaren. Hierdoor voelt oefenen met zinsopbouw mogelijk minder als een verplichting voor hem.

Online oefenen met zinsbouw op Squla

Als je kind online wil oefenen met zinsbouw, kan hij de quizzen van Squla over dit thema spelen. De quizzen die je kind hier tegenkomt, hebben verschillende niveaus. Hierdoor wordt je kind altijd voldoende uitgedaagd. Bovendien leert hij geheel op eigen tempo, want de vragen hoeven niet binnen een bepaalde tijd beantwoord te worden. Hierdoor kan je kind rustig nadenken over het juiste antwoord op de vraag. De quizzen bestaan overigens niet alleen uit vragen, maar je kind leert ook allerlei leuke en handige dingen met betrekking tot zinsbouw en andere zaken. 

Veelgestelde vragen rondom zinsbouw

Zinsbouw is een benaming t voor de manier waarop een zinnen opgebouwd kunnen worden. In het Nederlands kan je kind zinnen op verschillende manieren opbouwen.

Een normale zin is een zin die begint met het onderwerp. Na het onderwerp volgt de persoonsvorm en daarna ‘de rest van de zin’. Soms volgt er naast ‘de rest van de zin’ nog één of meer  werkwoorden, maar dit hoeft niet.

Inversie is een term die gebruikt wordt om een andere dan normale woordvolgorde in hoofdzinnen aan te geven. Wanneer er sprake is van inversie, volgt het onderwerp na de persoonsvorm. De persoonsvorm kan helemaal vooraan in de zin staan. Wanneer er een tijd of plaats benadrukt wordt, begint de zin hier vaak mee en volgen persoonsvorm en onderwerp daarna.

Er zijn verschillende manieren waarop je op een interactieve manier kunt oefenen met zinsbouw samen met je kind. Schrijf bijvoorbeeld woorden en/of woordgroepen op losse post-its en plak deze in de verkeerde volgorde op. Laat je kind vervolgens bepalen wat de juiste zinsbouw is.

Ja, je kind kan online oefenen met zinsbouw. Er zijn verschillende websites waarop je kind quizzen en games kan spelen die volledig of gedeeltelijk in het teken staan van zinsbouw. Laat je kind regelmatig oefenen, maar beperk de oefentijd tot ongeveer 15 minuten per dag.