Het meewerkend voorwerp

Wanneer je kind zinnen gaat ontleden, kan hij te maken krijgen met het meewerkend voorwerp. Qua naam lijkt dit zinsdeel misschien op het lijdend voorwerp, maar ze verschillen wel degelijk van elkaar. Daarom is het belangrijk dat je kind ze niet door elkaar haalt. Wil je je kind helpen om dit te voorkomen? Dan is het belangrijk dat je zelf weet wat het meewerkend voorwerp is. Op deze pagina lees je alles over dit zinsdeel. Er wordt uitleg gegeven over het vinden van een meewerkend voorwerp in een zin en waar je op moet letten om het meewerkend voorwerp te begrijpen. Ook volgen er handige stappen die je kind kan gebruiken om het meewerkend voorwerp te vinden.

Het meewerkend voorwerp in een zin

Voordat je je kind kunt helpen om het meewerkend voorwerp onder de knie te krijgen, moet je eerst weten wat dit precies voor soort zinsdeel is. Kort gezegd werkt een meewerkend voorwerp mee aan een handeling. Meestal is het meewerkend voorwerp een persoon, maar het kan ook een ding zijn. Belangrijk om te weten is dat een meewerkend voorwerp altijd samenhangt met de persoonsvorm, het onderwerp, het naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp. Leer je kind ook dat er nooit meer dan één meewerkend voorwerp in een zin kan staan. Een zin hoeft overigens geen meewerkend voorwerp te hebben.

Voorbeelden meewerkend voorwerp

Je weet inmiddels wat het meewerkend voorwerp is en wat de kenmerken van dit zinsdeel zijn. Wanneer je je kind hier meer over wilt leren, is het handig om een aantal voorbeelden te hebben. Vandaar dat hieronder drie voorbeelden van zinnen met daarin een meewerkend voorwerp op een rijtje staan. In iedere zin is het meewerkend voorwerp gemarkeerd.

  • Sietse geeft een kus aan Julia
  • Ik heb een bos bloemen voor haar gekocht.
  • Julian vraagt Erwin wat hij denkt.

Waar je op moet letten om het meewerkend voorwerp te begrijpen

Als je kind het meewerkend voorwerp echt goed wil begrijpen, is het belangrijk dat hij op een aantal dingen let. Wie een blik werpt op de bovenstaande voorbeeldzinnen, valt op dat het meewerkend voorwerp meestal vergezeld gaat met ‘aan’ of ‘voor’. Wanneer dit zinsdeel met één van deze twee woorden begint, hoort dit woord bij het meewerkend voorwerp. Het meewerkend voorwerp gaat niet altijd vergezeld met het voorzetsel ‘’voor’ of ‘aan, maar dat kan er wel altijd bijgedacht worden. Dit zie in je in derde voorbeeld. In dit voorbeeld kun je ‘aan’ erbij denken: Julian vraagt aan Erwin wat hij denkt. 

Heb jij je kind verteld dat een meewerkend voorwerp vaak begint met ‘aan’ of ‘voor’? Dan denkt hij mogelijk dat ieder zinsdeel dat met één van deze woorden begint ook een meewerkend voorwerp is. Dit is alleen niet het geval. Kijk maar eens naar de volgende zinnen:

  • Robin zit aan de bar.
  • Lilian staat voor de kantine.
  • Ik hang mijn jas aan de kapstok.

Ondanks dat er in de bovenstaande zinnen ‘aan’ of ‘voor’ staat, is er in geen enkele zin sprake van een meewerkend voorwerp. Er wordt namelijk antwoord gegeven op de vraag ‘waar’, terwijl een meewerkend voorwerp antwoord geeft op de vraag ‘aan wie/voor wie’. Vergeet je kind ook niet te vertellen dat er maar maximaal één meewerkend voorwerp in een zin kan staan en dat niet iedere zin een meewerkend voorwerp heeft. 

Meewerkend voorwerp vinden in een zin in de gebiedende wijs

In het Nederlands kan een zin in de gebiedende wijs staan. Wanneer dit het geval is, zit er een bevel verwerkt in de zin. Omdat een zin in de gebiedende wijs geen onderwerp heeft, weet je kind mogelijk niet precies hoe hij het meewerkend voorwerp vindt. Om dit zinsdeel te vinden, heeft je kind namelijk het onderwerp nodig. Gelukkig betekent dit niet dat je kind het meewerkend voorwerp niet kan vinden. Er is namelijk een handig trucje om het meewerkend voorwerp in een zin die in de gebiedende wijs staat te vinden. Laat je kind simpelweg het woordje ‘jij’ toevoegen aan de zin. Op die manier voegt het zelf een onderwerp toe aan de zin. De volgende voorbeelden maken duidelijk hoe dit in zijn werk gaat.

  • Geef dat aan hem terug! → Geef jij dat aan hem terug.
  • Haal iets te drinken voor haar. → Haal jij iets te drinken voor haar.

Stappen om het meewerkend voorwerp te vinden 

Het meewerkend voorwerp hangt samen met verschillende andere zinsdelen. Daarom moet je kind een zin eerst tot op zekere hoogte ontleden voordat hij het meewerkend voorwerp kan vinden. Weet je kind niet precies hoe hij het meewerkend voorwerp vindt? Laat hem dan de onderstaande vijf stappen doorlopen. In dat geval slaagt hij er vast en zeker in om het meewerkend voorwerp in een zin te vinden.

  • Ga op zoek naar de persoonsvorm

Om het meewerkend voorwerp in een zin te vinden, heeft je kind allereerst de persoonsvorm nodig. Hiervoor zet hij de zin in een andere tijd of maakt hij hem vragend. Dit ziet er als volgt uit:

  • Jill geeft de telefoon aan haar moeder → Geeft Jill de telefoon aan haar moeder? (vraag)
  • Jill geeft de telefoon aan haar moeder. → Jill gaf de telefoon aan haar moeder. (andere tijd)

→ Persoonsvorm = geeft. 

  • Bepaal wat het onderwerp is

Nu je kind weet wat de persoonsvorm is, kan hij bepalen wat het onderwerp is. Hiervoor geeft hij antwoord op de vraag ‘wie of wat + persoonsvorm?’

  • Wie of wat geeft? → Jill

→ Onderwerp = Jill

  • Zoek het gezegde

Alle werkwoorden die in een zin staan, worden samen het gezegde genoemd. Omdat de zin ‘Jill geeft de telefoon aan haar moeder’, maar één werkwoord bevat (‘geeft’) is dit zowel de persoonsvorm als het gezegde. 

  • Wat is het lijdend voorwerp?

Zodra je kind de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde gevonden heeft, gaat hij op zoek naar het lijdend voorwerp. Dit zinsdeel vindt je kind door de vraag ‘wie of wat + gezegde + onderwerp?’ te beantwoorden. Op basis van de voorbeeldzin ziet dit er als volgt uit.

  • wie of wat geeft Jill? → ‘de telefoon’.

→ Lijdend voorwerp = de telefoon

  • Benoem het meewerkend voorwerp

Je kind heeft nu alle benodigde zinsdelen gevonden om het meewerkend voorwerp te vinden. Hiervoor geeft hij namelijk antwoord op de vraag ‘aan wie/voor wie + gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)?’ Wanneer we deze vraag invullen op basis van de voorbeeldzin, ziet dit er als volgt uit.

  • Aan wie/voor wie geeft Jill de telefoon? → ‘aan haar moeder’.

→ Meewerkend voorwerp = aan haar moeder

Oefenen met het meewerkend voorwerp

Vindt je kind het lastig om het meewerkend voorwerp in de volgende zin te vinden: ‘Fleur geeft haar moeder een bos bloemen’? Of zoekt je kind juist extra uitdaging op het gebied van het ontleden van zinnen? Dan kan je kind spelenderwijs op Squla aan de slag! Hier kan hij quizzen over het meewerkend voorwerp maken. Je kind leert hier onder meer verschillende zinsdelen in te vullen, zodat hij het meewerkend voorwerp kan vinden. Ook wordt hij gevraagd om het meewerkend voorwerp in een zin te markeren. Na iedere vraag volgt een interessant weetje of uitleg over dit zinsdeel. Hierdoor wordt het leren een stuk leuker en weet je kind straks alles over het meewerkend voorwerp! 

FAQ – Meewerkend voorwerp

Een meewerkend voorwerp is een zinsdeel dat meewerkt aan een handeling. Vaak gaat het om een persoon, maar een meewerkend voorwerp kan ook een ding zijn. Er kan maximaal één meewerkend voorwerp in en zin staan, maar niet iedere zin heeft een meewerkend voorwerp.

Voordat je kind het meewerkend voorwerp kan vinden, moet hij eerst op zoek gaan naar de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde en het lijdend voorwerp. Wanneer hij deze zinsdelen gevonden heeft, geeft hij antwoord op de vraag ‘aan wie/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?’ Het antwoord is het meewerkend voorwerp.

Om het meewerkend voorwerp in een zin te vinden, stelt je kind de vraag ‘aan wie/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?’ Voordat je kind antwoord kan geven op deze vraag, moet hij eerst de benodigde zinsdelen bepalen.

Het lijdend voorwerp is het deel van de zin dat de handeling ondergaat, terwijl het meewerkend voorwerp juist meewerkt aan de handeling.

Een meewerkend voorwerp is vaak een persoon of instantie, maar het kan ook een ding of iets abstracts zijn. Dit zinsdeel werkt immers mee aan een handeling en een ding of iets abstracts kan ook meewerken aan een handeling.