Tegenwoordige tijd

Wanneer je kind aan de slag gaat met werkwoordspelling, krijgt hij te maken met verschillende werkwoordstijden. De eerste werkwoordstijd waar je kind mee in aanraking komt, is de tegenwoordige tijd. Kort gezegd, vertelt deze tijd iets over een handeling die zich op dit moment of in de toekomst afspeelt. Kan je kind nog wel wat hulp gebruiken bij het spellen van werkwoorden in de tegenwoordige tijd? Op deze pagina lees je er alles over. Bovendien kom je hier verschillende oefeningen tegen waarmee je kind kan oefenen met de tegenwoordige tijd.

Stamregels voor de tegenwoordige tijd

Voordat je kind kan bepalen hoe hij een werkwoord in de tegenwoordige tijd spelt, moet hij eerst de stamregels voor de tegenwoordige tijd weten. Om het overzichtelijk te houden, hebben wij hieronder een stappenplan met de stamregels voor de tegenwoordige tijd opgesteld.

  • Stap 1: Ga op zoek naar de persoonsvorm

Om te bepalen wat de juiste spelling is van een werkwoord in de tegenwoordige tijd, gaat je kind allereerst op zoek naar de persoonsvorm. Laat je kind de zin in een andere tijd zetten om de persoonsvorm te vinden. Het werkwoord dat hierdoor verandert, is de persoonsvorm. Zet de zin ‘Ik fiets naar school’ maar eens in een andere tijd. De zin wordt dan: ‘Ik fietste naar school’. ‘Fiets’ is veranderd in ‘fietste. ‘Fiets’ is de persoonsvorm. Dit is overigens één van de drie manieren die je kind kan gebruiken om de persoonsvorm te vinden.

  • Stap 2: Zoek de stam

Zodra je kind weet wat de persoonsvorm is, zoekt hij uit wat de werkwoordstam is. Gebruik hiervoor altijd het hele werkwoord. Je kind vindt de stam door hier -en af te halen. Zo is de stam van ‘fietsen’ bijvoorbeeld ‘fiets’. Het is overigens niet altijd zo dat je kind de stam vindt door -en van het hele werkwoord af te halen. Dit is bijvoorbeeld bij het werkwoord ‘zien’ het geval. De stam hiervan is namelijk ‘zie’.

  • Stap 3: Bepaal wat het onderwerp is

Nu de persoonsvorm en de (werkwoord)stam bekend zijn, laat je je kind bepalen wat het onderwerp van de zin is. Gebruik hiervoor het trucje: ‘Wie of wat + persoonsvorm’. Als je kind dit toepast op de voorbeeldzin, komt hij op het antwoord ‘ik’ uit. Dit betekent dat ‘ik’ het onderwerp van de zin is.

Voltooid tegenwoordige tijd

Naast de tegenwoordige tijd kennen we ook de voltooid tegenwoordige tijd. Hiermee wordt vaak iets aangegeven wat recent heeft plaatsgevonden, maar deze tijd wordt ook gebruikt om naar iets in een verder verleden te verwijzen. Kortom: het is vaak iets dat al is afgerond. De voltooid tegenwoordige tijd wordt gevormd door een combinatie van de tegenwoordige tijd van ‘zijn’ of ‘hebben’ plus het voltooid deelwoord van het werkwoord dat je kind moet vervoegen. ‘Ik heb gefietst’ is een voorbeeld van de voltooid tegenwoordige tijd. Je zegt immers dat je het fietsen al gedaan hebt, waardoor het voltooid is.

Onvoltooid tegenwoordige tijd

De onvoltooid tegenwoordige tijd is ook  een vorm van de tegenwoordige tijd waar je kind mee te maken krijgt op de basisschool. Waar de voltooid tegenwoordige tijd aangeeft dat iets is afgerond, geeft de onvoltooid tegenwoordige tijd juist iets aan wat nog bezig is of wat nog moet plaatsvinden. In de zin ‘Ik fiets naar huis’ staat het werkwoord ‘fietsen’ in de onvoltooid tegenwoordige tijd. Een werkwoord dat in de onvoltooid tegenwoordige tijd staat, is vaak de persoonsvorm van een zin.

Voorbeeld met het woord worden

De voltooid tegenwoordige tijd en de onvoltooid tegenwoordige tijd lijken veel op elkaar, maar er zijn wel degelijk verschillen. Om de verschillen tussen beide tijden duidelijk te maken, gebruiken we het woord ‘worden’ hier als voorbeeld.

Voltooid tegenwoordige tijd: Ik ben eerste geworden.

Onvoltooid tegenwoordige tijd: Ik word eerste.

Het voorbeeld dat in de voltooid tegenwoordige tijd staat, bevat het woordje ‘ben’. Hieraan kan je kind afleiden dat het al gebeurd is. Bij het voorbeeld uit de onvoltooid tegenwoordige tijd is dit niet het geval. Dit is namelijk iets wat nog plaats moet vinden.

Tegenwoordige tijd op de basisschool

In groep 4 komt de tegenwoordige tijd voor het eerst aan bod tijdens de taal– en spellingslessen, maar in de groepen 5, 6, 7 en 8 krijgt je kind hier ook mee te maken. Hieronder lichten we per groep uit wat je kind leert met betrekking tot de tegenwoordige tijd.

De basis van tegenwoordige tijd in groep 4

De tegenwoordige tijd is één van de belangrijkste onderdelen van de lessen taal en spelling in groep 4. Omdat deze tijd in de hogere groepen van de basisschool veelvuldig terugkeert, wordt je kind in deze groep de basis van de tegenwoordige tijd bijgebracht. Zo leert je kind bijvoorbeeld dat werkwoorden als ‘klimt’ en ‘bakt’ in de tegenwoordige tijd staan. Zodra de basis eenmaal is uitgelegd, gaat je kind zelf met werkwoordspelling in de tegenwoordige tijd aan de slag. Dit doen ze onder meer door te oefenen met dit soorten woorden tijdens een dictee.

Tegenwoordige tijd in groep 5: d of t

Wanneer je een werkwoord in de tegenwoordige tijd uitspreekt, hoor je soms direct op welke letter het woord eindigt. Bij woorden als ‘klimt’ en ‘bakt’ hoor je bijvoorbeeld duidelijk dat de laatste letter een t is. Helaas is het niet altijd zo makkelijk. Neem bijvoorbeeld de tegenwoordige tijd van worden. Dit kun je zowel met t (wordt) als zonder t (word) schrijven.
Tijdens spelling in groep 5 leert je kind dat hij in de tegenwoordige tijd een t achter het werkwoord plaatst, tenzij ‘ik’ het onderwerp van de zin is of als er ‘je’ of ‘jij’ achter het werkwoord staat.

Tegenwoordige tijd in groep 6, 7 en 8

Als je kind overgaat naar groep 6, kent hij de basis van de tegenwoordige tijd. Zo weet hij inmiddels dat het niet altijd hoorbaar is of een woord met of zonder -t geschreven wordt. Deze kennis wordt tijdens de lessen spelling in groep 6 verder uitgebreid. Naast de tegenwoordige tijd krijgt je kind hier ook te maken met de verleden tijd en het voltooid deelwoord.

Tijdens spelling in groep 7 draait het meer en meer om werkwoordspelling. In groep 4, 5 en 6 kwam dit ook al aan bod, maar in groep 7 wordt het een stukje moeilijker gemaakt. Zo krijgt je kind bijvoorbeeld steeds vaker te maken met werkwoorden waaraan hij niet direct kan horen hoe hij ze schrijft. Voorbeelden van werkwoorden in de tegenwoordige tijd die in deze groep aan bod komen zijn ‘branden’, ‘snijden’ en ‘overnachten’. Daarnaast wordt er in deze groep aandacht besteed aan de schrijfwijze van de ik-vorm van werkwoorden.

In de laatste groep van de basisschool komt de tegenwoordige tijd ook regelmatig terug. Zo leert je kind tijdens spelling in groep 8 bijvoorbeeld wat de tegenwoordige tijd is van werkwoorden als ‘rijden’, ‘hoesten’, ‘blazen’, ‘gelden’, ‘spatten’ en ‘zwerven’. Daarnaast oefent je kind in deze groep ook veelvuldig met de verleden tijd en komt de gebiedende wijs aan bod.

Oefenen met de tegenwoordige tijd

Samen met je kind oefenen met de tegenwoordige tijd? Dat kan onder andere door extra oefenmateriaal aan te vragen op school. Ook kun je samen oefenen met de tegenwoordige tijd in de spelling quizzes op Squla. Hier kan je kind aan de slag met werkwoorden in de tegenwoordige tijd, zoals ‘spelen’, ‘klimmen’ en ‘bakken’. Daarnaast vind je kind op Squla allerlei andere spellen om op een leuke manier met de tegenwoordige tijd te oefenen. 

FAQ – Tegenwoordige tijd

De tegenwoordige tijd is een werkwoordstijd die iets zegt over een handeling die nu of in de toekomst plaatsvindt. ‘Piet loopt naar de bushalte’ is een voorbeeld van een zin die in de tegenwoordige tijd staat. 

Met de voltooid tegenwoordige tijd wordt een los feit of een enkele gebeurtenis beschreven die recent of in een verder verleden heeft plaatsgevonden. Als een werkwoord in de voltooid tegenwoordige tijd staat, is de handeling vaak afgerond. ‘Jan heeft gisteren een bal gekocht’ is een voorbeeld van een zin die in de voltooid tegenwoordige tijd staat.

Als een werkwoord in de onvoltooid tegenwoordige tijd staat, geeft dit aan dat een handeling nog bezig is of plaats zal vinden. ‘Ik help mijn moeder met afwassen’ is een voorbeeld van een zin die in de onvoltooid tegenwoordige tijd staat.

Je kind schrijft ‘word’ als het gaat om de ik-vorm, terwijl er bij de hij/zij/het-vorm juist een t achter geplakt wordt. Hierdoor is het ‘Ik word opgehaald’ en ‘Hij wordt opgehaald’. Als er sprake is van de gebiedende wijs, schrijft je kind ook ‘word’ in plaats van ‘wordt’. ‘Word lid van de sportvereniging’ is hier een voorbeeld van. Als er ‘je’ of ‘jij’ achter het werkwoord staat, komt hier in de tegenwoordige tijd ook niet altijd een t achter.

Je kind kan de tegenwoordige tijd oefenen door op school om extra oefenmateriaal te vragen. Daarnaast behoort online de tegenwoordige tijd oefenen tot de mogelijkheden. Online kan je kind oefenen met spellen en quizzen, waardoor leren een stuk leuker is. Hierdoor slaat je kind de materie beter op en weet hij vaak snel hoe hij werkwoorden in de tegenwoordige tijd spelt.