Wat is het Leerlingvolgsysteem (LVS) eigenlijk?
Alle basisscholen zijn verplicht om de ontwikkeling van leerlingen te volgen. Veel scholen gebruiken hiervoor Leerling in Beeld (LIB) van Cito.
Deze toetsen:
- volgen de voortgang van je kind
- laten zien waar extra uitleg of juist extra uitdaging nodig is
- helpen scholen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren
Cito kijkt bij groei niet naar het landelijk gemiddelde, maar vergelijkt je kind met leerlingen van een vergelijkbaar niveau. Dat geeft een eerlijker beeld. Met de toetsen van het Leerlingvolgsysteem (LVS) volg je de gehele basisschooltijd de vorderingen van je kind.
Volgens Cito (2025) draait het bij Leerling in Beeld (LIB) om de groei van elk kind. In de rapportages is in één oogopslag te zien of de persoonlijke groei naar verwachting is, of juist boven of onder verwachting.
Voor scholen is het volgen van de resultaten belangrijk om de ontwikkeling per leergebied en per groep te analyseren. De rapportages helpen scholen om gericht te sturen op onderwijskwaliteit.
Welke LIB-toetsen worden afgenomen?
Scholen zijn verplicht om de vorderingen van leerlingen jaarlijks te volgen. Dit kan met LIB toetsen van Cito, maar ook met die van andere aanbieders zoals BOOM of IEP. Scholen bepalen zelf welke toetsen ze afnemen. Per leerjaar kan dit verschillen. De meest gebruikte LIB toetsen zijn:
Taal en lezen:
- Spelling (groep 3 t/m 8)
Werkwoordspelling en leestekens: een dictee over de spelling van werkwoorden in de tegenwoordige en verleden tijd voor groep 6, 7 en 8.
- DMT: dit is een leestoets om in 1 minuut zoveel mogelijk woordjes op tempo te lezen. Er worden drie kaarten met woordrijtjes afgenomen, vandaar de naam drie-minuut-toets. De DMT toets wordt vaak gebruikt als meetinstrument bij vermoedens van dyslexie. Kinderen met leesproblemen hebben namelijk veel moeite met het lezen van losse woorden zonder de context van een zin.
- AVI: dit is een leestoets met teksten/verhaaltjes die binnen een bepaalde tijd en een maximum aantal fouten gelezen moet worden. Hierna zijn kinderen in te delen op leesniveau, bijvoorbeeld: AVI M3 (midden groep 3). Hierna kun je ook gericht boekjes kiezen op het leesniveau. Of oefenen met het lezen van één AVI niveau hoger.
- Begrijpend lezen: deze leestoets heeft vragen over de inhoud van diverse soorten teksten (gericht op het begrip van teksten) voor eind groep 3 t/m 8.
Rekenen en Wiskunde
Optionele toetsen:
Afnamemomenten
Er zijn twee of drie toetsmomenten in een schooljaar. Zo kan de leerkracht goed zien hoe de groei verloopt door het jaar heen. De afkortingen geven het moment van toetsafname weer:
- B = Begin schooljaar: oktober (meestal alleen in groep 8 als extra ondersteuning voor het schooladvies)
- M = Midden van het schooljaar (jan-feb)
- E = Einde van het schooljaar (mei-jun)
Hoe werkt de toetsscore?
Een score zoals 35 van de 40 goed zegt weinig. Daarom zet Cito ruwe scores om naar een genormeerde score:
- I of A-score: hoogste 20% van de leerlingen
- V of E-score: laagste 20% van de leerlingen
A t/m E en I t/m V
Alle Cito-toetsen zijn landelijk genormeerd. Deze normen zijn bedoeld om de vaardigheid van kinderen te vergelijken met die van andere leerlingen in Nederland in dezelfde jaargroep. Deze score kan op 2 manieren ingedeeld worden.
Als een kind bijvoorbeeld aan het eind van groep 4 op de toets Spelling het vaardigheidsniveau A of I behaalt, dan betekent dit dat deze leerling op dat tijdstip tot de 20% hoogst scorende leerlingen behoort.
Vaardigheidsscore (VS)
De vaardigheidsscore toont de ontwikkeling van je kind over meerdere toetsmomenten.
Waarom is dit belangrijk?
- Toetsen verschillen in inhoud en moeilijkheid.
- Daardoor kun je “aantal goed” niet vergelijken tussen toetsmomenten.
Een A-I score zegt hoe je kind scoort in vergelijking met het landelijk gemiddelde van leeftijdsgenootjes. Maar het is veel interessanter om te zien hoe je kind ten opzichte van zichzelf gegroeid is. En laat dat nu precies zijn wat je als ouder en leerkracht wilt weten! In het leerlingprofiel zie je de vorderingen die jouw kind gemaakt heeft in een grafiek, eigenlijk veel mooier dan alleen een getalletje toch?
Persoonlijke groei in een grafiek
Het leerlingrapport van de LIB toetsen is volgens Cito op groei gericht, minder op alleen leerprestaties. Je ziet direct of de groei naar verwachting is, of juist boven of beneden verwachting. De leerkracht krijgt rapportages op diverse niveaus:
- Leerlingniveau: van ieder kind individueel (deze rapportage krijg je als ouder ook te zien)
- Groepsniveau: alle scores van de hele groep bij elkaar (geeft de leerkracht inzicht wat er in de groep aan leerkansen liggen)
- Schoolniveau: geeft de IB-er/KC-er, directie en bestuur inzicht in wat er aan onderwijskwaliteit schoolbreed verbeterd kan worden.
Functioneringsniveau (FN)
Het functioneringsniveau (FN) geeft aan met welk gemiddelde leerjaar de vaardigheidsscore van je kind te vergelijken is. Een FN M4 betekent dat het kind functioneert op midden groep 4-niveau. Dit is een indicatie, geen oordeel. Een FN onder of boven het jaargroepniveau betekent vooral dat de leerkracht weet hoe hij of zij het onderwijs kan afstemmen.
Referentieniveaus (groep 6–8): 1F, 1S en 2F uitgelegd
Vanaf eind groep 6 laat Cito zien welke referentieniveaus je kind behaalt op taal en rekenen. Scholen gebruiken deze referentieniveaus om te bepalen of een leerling op koers ligt voor het voortgezet onderwijs en om gerichte ondersteuning te bieden indien nodig. In het basisonderwijs zijn de belangrijkste niveaus:
- 1F – Fundamentniveau (basis die elke leerling aan het einde van groep 8 nodig heeft)
- 1S – Streefniveau (iets hoger; passend voor veel leerlingen)
- 2F – Streefniveau taal voor leerlingen die richting vmbo-tl/havo/vwo gaan
- 3F/4F – Deze worden pas in het voortgezet onderwijs gemeten
Belangrijk om te weten is dat er vanaf groep 3 al wordt begonnen met het werken aan de doelen om uiteindelijk het 1F-niveau te behalen. Deze doelen bereiden leerlingen stap voor stap voor op het behalen van de 1F-doelen. In de praktijk behalen bijna alle leerlingen dit niveau voor het verlaten van de basisschool. Daarom wordt er in het basisonderwijs ook gewerkt aan hogere referentieniveaus. Voor taal is dat niveau 2F en voor rekenen niveau 1S. Dit worden ook wel streefdoelen genoemd, omdat ze voor alle leerlingen nagestreefd worden, maar niet door iedereen worden behaald aan het einde van het basisonderwijs. Lees meer over referentieniveaus in mijn blog: Wat zeggen de referentieniveaus 1F, 1S en 2F over je kind? Juf Shelby legt het uit
Help, een lage score! Wat nu?
Eén lage score zegt niet dat je kind het niet kan of dat er iets “mis” is.
- zijn momentopnames
- meten nooit álles wat een kind kan
- zijn slechts één van de vele bronnen die de leerkracht gebruikt
De juf of meester kijkt naar:
- werkhouding
- inzet
- zelfstandigheid
- leerstrategieën
- sociale ontwikkeling
- én toetsresultaten
Een Cito-score bepaalt nooit alleen het niveau of schooladvies. Een toets is geen afrekeninstrument. Maak je dus niet te veel zorgen over één lagere score. Het belangrijkste is dat je kind zich blijft ontwikkelen. Leg er dus niet al te veel prestatiedruk op. Een toets laat de verbeterpunten van je kind zien, maar ook wat juist zijn of haar sterke kanten per vakgebied zijn. Zodat je kind extra ondersteund of extra uitgedaagd kan worden. Het resultaat van een toets is dan ook echt niet allesbepalend. De juf of meester ziet veel meer van je kind in de dagelijkse omgang en baseert zijn oordeel niet alleen op toetsscores. Geen stress dus van een lage score!
Oefenen voor de Cito-toets, do or don’t?
Cito zelf geeft aan:
“Oefenen mag, maar niet om hogere scores te behalen. Wel om vertrouwd te raken met vraagsoorten.”
Oefenen voor de toets is in principe niet nodig, omdat de toets bedoeld is om objectief te meten wat je kind kan. Wel kan het helpen om vertrouwd te raken met de vraagstelling, omdat LVS-toetsen anders geformuleerd zijn dan methodetoetsen. In de les of thuis oefenen met de belangrijkste lesstof van dat leerjaar, kan dan ook zinvol zijn. Wil je weten wat er per leerjaar getoetst wordt? Lees dan mijn blogs over wat er per groep getoetst wordt.
Oefenen met de vraagstelling
Wat dus vooral helpend kan zijn is het kennismaken met de vraagstelling in Cito-toetsen door bijvoorbeeld te oefenen met de Cito-voorbereidingen van Squla. Toetsen maken namelijk vaak gebruik van meerkeuze vragen, wat kinderen bij het dagelijks rekenen niet zo gewend zijn. Het is dan goed om voor te bereiden hoe je omgaat met dat soort vragen.
Heeft je kind moeite met de LVS-toetsen? Dat is niet zo gek. Methodetoetsen sluiten vaak aan op de stof waarmee je kind in de weken daarvoor geoefend heeft. LVS-toetsen gaan over leerstof van een langere periode en dat kan best verwarrend zijn. Op Squla oefent je kind met de lessstof van het desbetreffende schooljaar zodat hij of zij niet verrast wordt op het toetsmoment.
Speciale aanpassingen
Ouders vragen regelmatig of er aanpassingen mogelijk zijn voor kinderen met bijvoorbeeld dyslexie, TOS of een visuele of auditieve beperking. De school bepaalt zelf welke versie van de toets wordt ingezet. De ondersteuning verschilt tussen de papieren en digitale versie. In de digitale toets is er bijvoorbeeld audio-ondersteuning, ook bij leesteksten. Daarnaast zijn de volgende aangepaste versies beschikbaar:
- zwart-witversie (ook met audio te gebruiken, alleen op papier)
- vergrote zwart-witversie (ook met audio te gebruiken, alleen op papier)
- verklankte versie (zowel op papier als digitaal)
Wil je weten welke aanpassing het beste bij jouw kind past? Bespreek dit met de school.
Geen stress!
Toetsen zijn dus bedoeld om de ontwikkeling van je kind in beeld te brengen en zijn echt niet allesbepalend. Het laat de groei van je kind zien, maar blijft ook een momentopname. Leg er dus niet te veel druk op. Focus vooral op het proces (de inzet van je kind) in plaats van op het resultaat. Heel veel succes deze toetsperiode!
Deze blog is geschreven door Shelby Vos-van Andel – Juf Shelby | Bachelor of Education PABO | Master SEN (MSEN) intern begeleider en gedragsspecialist in het basisonderwijs.
Geraadpleegde bronnen:
Cito leerlingprofiel
Wat zijn referentieniveaus?
Referentieniveaus zijn landelijke afspraken over de basisvaardigheden die kinderen aan het einde van hun schoolloopbaan moeten beheersen op het gebied van taal en rekenen. In de wet staat dat alle toetsaanbieders van de eindtoets de referentieniveaus moeten meten.
Ze zijn bedoeld om duidelijkheid te geven: wat moet een kind minimaal kunnen (fundamentniveau) en welk niveau streeft het onderwijs na (streefniveau).
We werken in het basisonderwijs met:
- 1F – fundamentniveau (basis die elke leerling aan het einde van groep 8 nodig heeft)
- 1S – streefniveau (iets hoger; passend voor veel leerlingen)
- 2F – streefniveau taal voor leerlingen die richting vmbo-tl/havo/vwo gaan
- 3F/4F – deze worden pas in het voortgezet onderwijs gemeten
Een referentieniveau zegt iets over wat een kind op dit moment laat zien, niet over zijn of haar volledige potentie.
1F is dus het fundamentele niveau voor taal en rekenen dat (bijna) alle kinderen aan het einde van de basisschool zouden moeten beheersen voordat ze naar het voortgezet onderwijs gaan.
Waar zie je referentieniveaus terug?
De school kiest zelf welke toetsaanbieder ze gebruiken om de ontwikkeling te volgen. Bekende toetsaanbieders zijn: Cito Leerling in Beeld, BOOM, Route-8, DIA-toetsen, AMN en IEP. Deze toetsen meten in de middenbouw en bovenbouw of een kind richting het 1F doel groeit.
Je ziet dus niet: “je kind is nu 1F”
maar wel:
- Is het op weg naar 1F?
- Ontwikkelt het boven verwachting (richting 1S/2F)?
- Ontwikkelt het onder niveau en is extra ondersteuning nodig?
IEP geeft in het LVS (Leerlingvolgsysteem) per onderdeel aan of een leerling “toewerkt naar 1F” of naar een hoger niveau. Cito laat in Leerling in Beeld zien hoe de groeilijn zich verhoudt tot de 1F-groeilijn in een grafiek.
1. Cito – Leerling in Beeld (LVS)
Cito geeft binnen het leerlingvolgsysteem aan waar een kind staat ten opzichte van de referentieniveaus.
- In rapportages op leerling-, groeps- en schoolniveau zie je de groei en hoe die zich verhoudt tot de landelijke normen.
- De referentieniveaus worden vanaf eind groep 6 zichtbaar in de “Leerling in Beeld” toetsen.
- Je ziet bijvoorbeeld:
“Je kind beheerst nu 1F voor lezen” of
“Het werkt toe naar 2F voor taalverzorging”.
Voor jou als ouder geeft dit inzicht in:
- Hoe je kind zich ontwikkelt,
- Of de basis voldoende stevig is,
- En waar mogelijk extra aandacht nodig is.
2. IEP-toetsen (Bureau ICE)
Ook de IEP Doorstroomtoets en het IEP-LVS werken met referentieniveaus.
Bij de IEP-toetsen zijn voor het einde van groep 8 belangrijk:
- Taal: 1F en 2F
- Rekenen: 1F en 1S
De IEP-uitslag laat direct zien welk niveau je kind heeft gehaald. Dit wordt vervolgens gebruikt bij het schooladvies, maar het advies is altijd een combinatie van toetsen, observaties, werkhouding en ontwikkeling.
Wat zegt een referentieniveau over je kind?
1. Het geeft aan waar je kind staat in de leerlijn
Een kind dat 1F beheerst, heeft de basisbeginselen van rekenen of taal voldoende onder de knie. Een kind dat 1S of 2F haalt, zit daarboven en kan vaak meer uitdaging aan.
2. Het is géén etiket of eindstation
Een referentieniveau is een momentopname. Het zegt niets over motivatie, werkhouding, creativiteit, doorzettingsvermogen of de groei die gaat komen. Veel kinderen maken groeisprongen met name in de bovenbouw.
3. Het helpt de school om passend onderwijs te bieden
De leerkracht gebruikt deze informatie om:
- Te bepalen welke instructie een kind nodig heeft,
- Te zien of er extra ondersteuning nodig is,
- En samen met jou te bespreken waar je kind naartoe kan groeien.
4. Het zegt niets over wie je kind ís
Referentieniveaus zijn een waardevol hulpmiddel om te zien hoe een kind zich ontwikkelt in taal en rekenen. Maar een toets vertelt nooit het hele verhaal. Een referentieniveau zegt iets over vaardigheden, niet over waarde.
Een kind kan super goed zijn in begrijpend luisteren, samenwerken, creatief denken, bouwen, tekenen, sporten, of sociaal contact, allemaal dingen die niet met een opgavenboekje te toetsen zijn.
Hoe interpreteer je de uitslag als ouder?
- Onder 1F?
Dat betekent dat de basis nog niet stevig genoeg is. De school kijkt dan wat er nodig is aan extra begeleiding.
- 1F behaald?
Je kind beheerst de basis. Dat is prima en passend voor veel leerlingen.
- 1S of 2F?
Je kind laat zien dat het bovengemiddeld presteert op dat onderdeel. Dit is een hoger niveau, bedoeld voor kinderen die doorstromen naar voornamelijk de havo of het vwo.
- Verschillen tussen de vakken?
Dat is normaal. Het ene kind is sterker in taal en het andere in rekenen.
- Dalingen of stijgingen?
Bekijk altijd de groei over langere tijd. Eén mindere toets zegt vaak heel weinig.
Wat kun je als ouder doen?
- Praat met je kind over wat het al wel kan.
- Vraag op school naar wat de score betekent in de dagelijkse lessen.
- Focus op groei, niet op het niveau alleen.
- Ondersteun spelenderwijs thuis met lezen, rekenen en woordenschat. Met Squla kun je heel doelgericht op bepaalde onderwerpen oefenen van taal of rekenen.
- Vraag gerust om extra uitleg of een vervolggesprek als de uitslag je onzeker maakt.
Taal en rekenen oefenen met Squla: doelgericht en leuk
Een fijne manier om thuis gericht aan de slag te gaan met taal en rekenen is door gebruik te maken van Squla. Belangrijke kenmerken:
- Doelgericht oefenen: In de bovenbouw (groepen 6 t/m 8) stelt Squla dagelijks een leerpad samen waarmee je kind werkt aan een helder doel.
- Adaptief niveau: Het oefenmateriaal past zich aan het niveau van je kind aan: is iets te moeilijk, dan wordt het iets eenvoudiger; gaat het goed, dan komt er uitdaging bij.
- Verloop naar toetsen: Voor groep 8 is er specifiek materiaal om bekend te raken met het type vragen dat voorkomt bij de eindtoetsen.
- Motivatie + plezier: Omdat de oefeningen zijn vormgegeven als spel of quiz, blijft je kind vaak gemotiveerder.
Het kind achter het cijfer
Als juf zag ik het vaak: Kinderen groeien vaak met sprongen, bloeien op door vertrouwen en leren het meest wanneer ze zich gezien voelen en lekker in hun vel zitten. Ook per leerjaar kunnen er grote verschillen zijn. Waar sommige kinderen in groep 6 nog lang niet op weg lijken te zijn naar 1F, werd het vaak in groep 8 ruim behaald. Blijf vooral kijken naar je kind in zijn totaliteit, jouw kind met zijn talenten, zijn inzet en zijn unieke manier van leren.
Deze blog is geschreven door Shelby Vos-van Andel, leerkracht, intern begeleider en gedragsspecialist in het basisonderwijs. Na het afronden van de PABO verdiepte ze zich in gedrag en begeleiding met de Master SEN (Special Educational Needs). Vanuit haar ervaring in de klas én als moeder van Fayenn (6) en Mace (3), schrijft ze onder de naam ‘Juf Shelby‘ over opvoeding, onderwijs en gedrag.
Duidelijkheid: vertel je kind exact wat het kan verwachten
Voor kinderen is november en december een onzekere tijd. Er gebeurt van alles waarvan ze niet precies weten hoe het werkt. Juist dan is jouw voorspelbaarheid zo belangrijk!
Wat helpt?
- Een aftelkalender ophangen: visueel, duidelijk, overzichtelijk.
- Samen aangeven op de aftelkalender wanneer de schoen gezet mag worden.
- Noteren welke dag pakjesavond is.
- Noteren wanneer Sinterklaas ergens te zien is, zoals op school of bij een vereniging.
Maar vertel ook hoe het gaat verlopen. Bijvoorbeeld:
“Vanavond zetten we de schoen. We zingen een paar liedjes. Jij legt je tekening klaar voor Sinterklaas of een wortel voor Ozosnel. Dan gaan we slapen en morgenochtend kijken we samen wat erin zit.”
Laat het daarbij. Geen spannende toevoegingen zoals: “Misschien loopt hij vannacht wel door ons huis…” of “Misschien zit er wél… of géén cadeautje in je schoen, we zullen zien…”
Kinderen hebben niet méér spanning nodig: ze hebben jouw rust en voorspelbaarheid nodig.
MIJN TIP: op de website van Zwijsen kun je gratis aftelkalenders downloaden van veelgebruikte lesmethodes van school.
Waarom ik nooit dreig met: ‘anders krijg je geen cadeautjes’
Het klinkt soms als een snelle manier om gedrag te sturen:
“Als je nu niet luistert, dan ziet Sinterklaas dat. En krijg je geen cadeautjes.”
Ik denk dat we dit zelf ook vaak vroeger hoorden als kind… Maar wat doet zo’n opmerking eigenlijk?
1. Het vergroot de spanning.
Je kind gaat zich afvragen: Ben ik wel lief genoeg geweest? Heeft Sinterklaas gezien dat ik niet luisterde? En die vraag kan héél groot voelen voor jonge kinderen en vooral de druk verhogen.
2. Het creëert het gevoel dat er altijd iemand meekijkt.
En dat kan angst geven, ook ’s nachts. Niemand is de ‘hele dag’ perfect en lief. En dat hoort ook zo!
3. Het ondermijnt jouw eigen gezag als ouder.
Je leert je kind: niet mama/papa, maar Sinterklaas bepaalt wat wel of niet mag. En na 5 december werkt het niet meer 😉
Daarnaast blijkt uit ontwikkelingspsychologisch onderzoek dat dreigen vrijwel altijd leidt tot korte-termijngehoorzaamheid, maar niet tot langdurig beter gedrag. Dreigen veroorzaakt stress, en gestreste kinderen luisteren juist mínder goed.
Ik merkte zelf:
Wanneer ik de neiging voel om met Sinterklaas te dreigen, zegt dat eigenlijk iets over míjn machteloosheid in dat moment. Niet over het gedrag van mijn kind.
Het helpt me dan om even stil te staan: Wat heeft mijn kind nú nodig? Rust? Aandacht? Begrenzing? Een keuze? En meestal is dat effectiever dan welk dreigement dan ook. Daarnaast werkt dit trucje van dreigen maar tot 5 december… daarna niet meer. Daarna zul je toch op een andere manier ervoor moeten zorgen dat je kind luistert.. waarom zou je het niet meteen zo aanpakken?
Plan niet te veel activiteiten
In november en december zijn er veel leuke Sinterklaasactiviteiten, maar hoe leuk ook; het zijn allemaal prikkels.
Ga je overal heen? Dan is er élke dag iets nieuws om over na te denken, om van te dromen, of… om je druk over te maken.
- Eén intocht (school of dorp)
- Eén of twee momenten om de Sint van dichtbij te zien
- En verder ook bewust wat meer rustdagen
Dagen waarop je gewoon thuis bent, waar je kind kan spelen met het schoencadeautje van de avond ervoor en kan ontladen. Meer rust = minder spanning.
MIJN TIP: Ga juist in november of op de dag van pakjesavond extra naar buiten: frisse lucht, bewegen en spelen in het bos verlagen de spanning die kinderen opbouwen.
Kies bewust wat je kind ziet (en wánneer)
Het Sinterklaasjournaal is prachtig gemaakt, maar vaak ook best spannend. Zeker voor peuters en gevoelige kleuters.
- Wanneer kijk je?
Vlak voor bedtijd kijken kan zorgen voor ‘piekeren’ voor het slapen gaan.
Misschien werkt het voor jouw kind beter om in de ochtend of middag te kijken.
- Kijk je zelf mee?
Door simpelweg naast je kind te zitten, geef je veiligheid.
Je ziet meteen wat binnenkomt en waar je over kunt praten.
Voor de allerkleinsten (2-4 jaar) zijn luchtige alternatieven soms fijner:
- Filmpjes van alleen de liedjes van de “Club van Sinterklaas”. De gewone afleveringen van de “Club van Sinterklaas” zijn vaak te spannend voor peuters. Videoland heeft ook korte, rustige mini-clips en liedjes die wél geschikt zijn.
- Korte, vrolijke filmpjes (Juf Roos, Mini-disco Sinterklaasliedjes)
- Simpele korte verhaaltjes zonder grote verhaallijn. (Nijntje Sinterklaasverhaaltjes)
Als je kind bang is voor Sinterklaas of de pieten
Dit is heel normaal. Echt! Vooral 2- en 3-jarigen vinden het overweldigend: harde muziek, grote mensen in kostuums, drukte en onbekende situaties. Mijn zoontje Mace (3) zei laatst:
“Mama, ik vind de pietjes wel leuk, Sinterklaas niet.”
Prima. Ik benoemde het alleen:
Ik: “Vind je Sinterklaas misschien een beetje spannend?”
Mace: “ja”
Ik: “Dat begrijp ik, zal ik bij jou blijven dan kijken we samen”
Meer hoeft niet. Dwing je kind niet om op schoot te gaan, op de foto of om een hand te geven. Nee = nee. Volgend jaar is je kind weer een jaar ouder en dat scheelt vaak enorm. Heb jij een enthousiast kind die meteen op schoot springt? Ook goed! Laat ieder kind zijn eigen tempo volgen.
Niet te veel nadruk op de nachtelijke spanning
Voor kinderen is het idee dat iemand ’s nachts het huis binnenkomt best gek. En soms zelfs eng. Probeer daar dus ook niet te veel op te focussen in je taalgebruik.
Dus liever:
“Morgenvroeg gaan we samen kijken wat er voor cadeautje in je schoen ligt.”
Dan:
“Goed luisteren vannacht hè… Misschien hoor je de pieten wel sluipen!”
Neutraal blijven helpt spanning verminderen.
Samen kijken wat er in de schoen zit
Wij kiezen er thuis bewust voor dat we met z’n allen tegelijk naar beneden gaan als de schoenen gezet zijn en spreken af dat we wachten tot iedereen wakker is. Dit vertellen we al de avond vooraf. Hierdoor heeft niemand spanning of slapeloosheid.
Nog meer tips voor een ontspannen Sinterklaasperiode
→ Beperk de hoeveelheid cadeautjes
Een klein cadeautje in de schoen is écht genoeg. Te veel geeft prikkels én verwachtingen. Door vooraf ook te vertellen dat schoenkadootjes klein zijn en in je schoen passen is dit voor je kind meteen duidelijk.
→ Bewaak je basisroutines
Gezond eten, slapen, rust: dit zijn de dingen die kinderen zó nodig hebben in drukke tijden. In deze periode krijgen kinderen vaak nét wat meer suiker binnen… van pepernoten tot chocolaatjes en traktaties op school. Helemaal prima, maar wees je ervan bewust dat veel suikers bij sommige kinderen kunnen zorgen voor nóg meer drukte, pieken en dalen in energie en soms zelfs extra emoties.
→ Praat over gevoelens
Bang zijn, blij zijn, zenuwachtig zijn, alles mag er zijn. Je hoeft het niet ‘weg’ te praten; je mag het alleen maar samen dragen. Dus niet “Nee joh.. Je hoeft niet bang te zijn voor Sinterklaas“. Maar: ik ben bij je.
→ Maak een “uitblaasmoment” na school
Thuis komen, iets drinken, 15 minuten vrij spelen. Pas daarna praten over de dag. Veel kinderen hebben even extra ontprikkeltijd nodig deze weken.
→ Lees herkenbare boekjes
Boekjes over spanning of over Sinterklaas zijn vaak een fijne kapstok voor gesprekjes.
Een Sinterklaastijd vol rust, warmte en veiligheid
Sinterklaas hoort een warme en gezellige tijd te zijn, geen stressvolle.
Door voorspelbaarheid te bieden, rust in te bouwen en niet te dreigen, help je je kind om deze periode écht te genieten. Kinderen hoeven naar mijn idee niet “lief genoeg” te zijn. Ze hoeven alleen maar zichzelf te zijn.
Deze blog is geschreven door Shelby Vos-van Andel, leerkracht, intern begeleider en gedragsspecialist in het basisonderwijs. Na het afronden van de PABO verdiepte ze zich in gedrag en begeleiding met de Master SEN (Special Educational Needs). Vanuit haar ervaring in de klas én als moeder van Fayenn (6) en Mace (3), schrijft ze onder de naam ‘Juf Shelby‘ over opvoeding, onderwijs en gedrag.
Waarom grenzen zo belangrijk zijn
Grenzen geven duidelijkheid. En duidelijkheid geeft rust. Opvoedkundige Els Vandingenen beschrijft dat liefdevolle grenzen kinderen niet beperken, maar juist veiligheid en houvast bieden. Door consequent te zijn en duidelijk aan te geven wat wel en niet kan, weten kinderen waar ze aan toe zijn en dat zorgt voor rust, vertrouwen en verbondenheid (Vandingenen, 2021).
‘Grenzen kinderen helpen om de wereld te begrijpen: wat mag wel, wat mag niet, en waarom.‘ – Juf Shelby
Grenzen stellen is niet streng zijn om het straffen. Kinderen moeten leren dat niet alles kan, en dat hun gedrag gevolgen heeft. Dat is jouw taak als opvoeder. Toch vinden veel ouders dit moeilijk: we willen graag aardig gevonden worden en de ‘leuke ouder’ zijn.
Maar denk eens terug aan je leerkrachten van vroeger. Vaak waren de ‘goede juffen en meesters’ niet de soepelste, maar de duidelijkste. Ze waren streng maar rechtvaardig, kwamen afspraken na en boden veiligheid. In klassen waar alles mocht, ontstond juist onrust.
Dat geldt ook thuis. Onze kinderen hebben niet de liefste ouder nodig, maar de duidelijkste. Dus zeg niet te vaak “misschien” of “straks” ; dat schept verwarring. Zeg de dingen duidelijk: “Nee, dit mag niet.” Dat klinkt eenvoudig, maar het geeft helderheid en vertrouwen.
Ouder-Hack: Grenzen stellen zonder het woordje ‘nee’ te gebruiken
Grenzen stellen hoeft niet hard of negatief te klinken. Soms kun je het positief verwoorden, vanuit een ‘ja‘. Dat roept veel minder discussie of weerwoord op dan een ‘nee’.
Bijvoorbeeld: “Ja… ik snap dat je nog wilt spelen, het is ook leuk hier. Je mag nog één ding kiezen en dan gaan we naar huis.” Zo blijf je vriendelijk, maar toch héél duidelijk.
In het boek “Jagen, verzamelen, opvoeden” beschrijft auteur Michaeleen Doucleff (2021) hoe Inuit-ouders hun kinderen corrigeren zonder te schreeuwen of te straffen. Ze gebruiken gezichtsuitdrukkingen en mimiek om gedrag bij te sturen. Een afkeurende blik zegt genoeg en roept geen discussie op. Dat laat zien dat grenzen ook zacht en liefdevol kunnen zijn, zolang je consequent blijft.
Benoem wat je wél wilt zien
Tijdens mijn master SEN-opleiding tot Gedragsspecialist leerde ik veel over oplossingsgericht werken, geïnspireerd door Insoo Kim Berg. Zij zei ooit: “Praat minder over problemen, en meer over wat werkt.” (Berg & De Jong, 2013)
In een klas met veel negatief gedrag probeerde ik eens iets anders: ik observeerde een hele dag lang alleen wat goed ging en schreef dat allemaal op. Aan het eind van de dag las ik dat voor: “Tessa hielp haar buurman met rekenen. Nick werkte geconcentreerd ondanks het lawaai.”
Non-verbaal liet ik die dag zien dat ik alleen op de positieve dingen lette. En dat werkte! De sfeer veranderde direct. De kinderen straalden en werden gefocust om nog meer ‘goed gedrag’ te laten zien toen ze doorhadden dat ik juist die dingen opschreef.
Ook thuis kun je dit toepassen. Benoem niet alleen wat je níet wilt, maar juist wat je wél verwacht. Nog beter: laat je kind het zelf zeggen.
“We gaan straks naar de kerk, weet jij hoe we daar doen?”
Je zult verbaasd zijn hoe goed kinderen zelf kunnen verwoorden welk gedrag passend is. En wat ze zelf zeggen, zullen ze eerder naleven.
Je wordt niet de leukste ouder als alles mag
We willen graag leuk gevonden worden. Maar opvoeden is geen wedstrijd in ‘de leukste ouder zijn’. Kinderen hebben duidelijkheid nodig, want dat geeft veiligheid. Wanneer de ene dag iets wel mag en de volgende niet, worden ze onzeker.
Ik zie dit vaak terug bij gescheiden ouders. Uit liefde of schuldgevoel wordt er soms meer toegestaan: “Ik wil het gezellig houden, ze zijn toch maar een paar dagen hier.”
Begrijpelijk, maar niet helpend. Kinderen leren snel de verschillen tussen ouders uit te spelen. Beter is om vanuit rust en consequentie te handelen. Duidelijkheid is een vorm van liefde.
Choose your battles
Grenzen stellen betekent niet dat je alles moet corrigeren. Soms is het ook goed om iets even te laten gaan. Niet elk slordig woordje of zuchtje hoeft een discussie te worden. Vraag jezelf af: is dit het waard om mijn energie aan te besteden?
En let op je eigen “emmertje”. Als je al moe bent of gestrest, schiet je sneller uit je slof. Op de Pabo leerde ik ooit: word boos vóórdat je woest bent.
Zeg dus rustig wat je grens is, voordat je emmer overloopt. Want als je zelf kalm blijft, leert je kind dat grenzen duidelijk én liefdevol kunnen zijn. En soms betekent het ook wel eens dat je een klein dingetje even laat gaan.
Grenzen stellen is ook liefde tonen
Grenzen stellen is niet de tegenhanger van liefde, het ís een vorm van liefde. Je zegt met elke grens eigenlijk: ik geef om jou, en ik zorg dat jij je veilig kunt ontwikkelen.
Wees duidelijk, blijf warm en soms: choose your battles.
Dan groeit je kind niet alleen op met regels, maar vooral met richting.
Deze blog is geschreven door Shelby Vos-van Andel, leerkracht, intern begeleider en gedragsspecialist in het basisonderwijs. Na het afronden van de PABO verdiepte ze zich in gedrag en begeleiding met de Master SEN (Special Educational Needs). Vanuit haar ervaring in de klas én als moeder van Fayenn (6) en Mace (3), schrijft ze onder de naam ‘Juf Shelby‘ over opvoeding, onderwijs en gedrag.
Geraadpleegde bronnen:
Berg, I. K., & De Jong, P. (2013). De kracht van oplossingen: Handboek oplossingsgericht werken (4e druk). Pearson Benelux.
Doucleff, M. (2021). Jagen, verzamelen, opvoeden: wat we kunnen leren van traditionele opvoeding. Spectrum.
Vandingenen, E. (2021). Liefdevol grenzen stellen aan je kind. Uitgeverij De Kler.
Uit eten met een baby
De eerste keer met een baby naar een restaurant vond ik best spannend. Wat als ze zou huilen, of alles bij elkaar krijsen? Mijn man was gelukkig de nuchtere factor. Zijn motto: “Dan rekenen we af en gaan we weer.” En dat hielp mij enorm om er ook nuchter over te denken (zelfs als ze wél ging huilen).
Met een baby draait alles om timing. Voor ons werkte het goed om vlak na een voeding te eten of bijvoorbeeld precies nog de flesvoeding in het restaurant te geven. Dan was ze tevreden en viel ze vaak heerlijk in slaap in de kinderwagen. Niet net vóór een voeding, want dan slapen ze licht en zijn ze sneller onrustig. Soms liepen we eerst een rondje zodat ze alvast een dutje deed in de wagen, en daarna konden wij rustig eten. En ja, er zijn avonden geweest dat we eerder moesten afrekenen, maar die keren kan ik op één hand tellen. Meestal ging het verrassend goed. Door het regelmatig te doen, raakten onze baby’s gewend aan geluid, mensen en prikkels. En leerde vooral ik als moeder om er relaxed in te staan.
Met een dreumes uit eten
Als je vaker uit eten gaat met jonge kinderen, ontdek je al snel dat elke fase: baby, dreumes en peuter zijn eigen uitdagingen heeft. Zodra ze konden zitten, werd uit eten gaan een stuk gezelliger. Er is zoveel te zien voor een dreumes! We bestelden vaak een broodmandje vooraf, zodat ze lekker konden mee-eten. Ook nam ik altijd zelf iets te eten mee (want voor dreumesen staat er meestal niet echt iets op de menukaart) een potje of zelfgemaakt hapje dat ze in het restaurant konden eten. Het is helemaal niet raar als je vraagt om dat even in de keuken te laten opwarmen.
Op tijd eten voorkomt een hoop gedoe
Mijn gouden tip is vroeg reserveren, bijvoorbeeld rond 16:30. Dan is het nog rustig en komt het eten sneller. Terwijl wij wachtten, kreeg onze dreumes zijn eigen potje en wanneer ons eten er dan was at ze wat hapjes mee om te proeven van ons bord. Zo had ze wat te doen tijdens het wachten (en wij op dat moment de aandacht om hapjes te geven) en terwijl wij aten leerde ze nieuwe gerechtjes proeven.
Speelgoed is in deze fase een redder in nood. Dingen die niet op de grond vallen of herrie maken zijn handig: speelgoed met zuignappen, plastic ringen om iets vast te maken aan de buggy, stoffen speelblokjes of een knisperboekje. Zo had ze altijd iets te doen, ook als het wachten wat langer duurde. (oké.. toegeven: mama had ook vaak genoeg speelgoed om steeds op te rapen van de grond, maar dat geeft niet… ze zat er rustig bij aan tafel).
Met een peuter uit eten
Peuters en stilzitten… dat is niet altijd de beste combinatie 😉. Daarom deden we vaak eerst iets actiefs, zoals wandelen of even naar het bos. Soms kozen we voor een lunch in plaats van diner, vaak net wat relaxter qua energie en prikkels.
Scherm uit, gesprek aan
Aan tafel zorgde ik voor entertainment zonder scherm. Geen tablet, maar leuke dingen zoals waterkleurboekjes, een klein doosje klei, krasboekjes, duplo of een uitwisbaar tekenbord. Waarom geen scherm? Omdat samen eten voor mij iets sociaals is. Je kijkt elkaar aan, praat, lacht en dat verdwijnt als iedereen achter een scherm zit. Bovendien zorgt schermtijd tijdens het eten ervoor dat kinderen minder bewust eten en niet goed voelen wanneer ze vol zitten.
Bij ons is het daarom een vaste regel: geen scherm tijdens het eten. Ook niet in de lastige peuterfase waarin ze niets wilden eten (en geloof me, die hebben we zéker gehad!). Uiteindelijk gaan ze écht wel eten, zonder trucjes, liedjes of schermen. De sleutel voor mij was loslaten en me niet druk maken als ze een periode wat minder eten. Hoe meer ik er ‘bovenop’ zat, hoe meer ‘spel’ en ‘drama’ ze er van maakten om niet te eten.
Betrek je kind als een volwaardig tafelgenoot
Vanaf het moment dat ze konden praten, betrok ik mijn kinderen bij de routines in het restaurant. Ze mochten zelf hun eten bestellen, ‘dankjewel’ zeggen tegen de ober, en dingen vragen. Als het onverstaanbaar was, herhaalde ik het even, maar het belangrijkste was dat ze het zelf probeerden.
Zelfstandig worden begint met kleine momenten
Nu onze kinderen kleuters zijn, durven ze hun pannenkoek of pasta netjes zelf te bestellen, met trots en een glimlach. En dat is zó leuk om te zien! Het maakt uit eten gaan niet alleen gezellig, maar ook leerzaam. Ook nu ze ouder zijn probeer ik ze veel autonomie te geven, zelf kiezen wat ze willen eten (oké soms een keuze uit 3 dingen die ik vooraf aangeef als we meerdere avonden kipnuggets met frietjes op vakantie op hebben). Maar denk ook eens aan zelfstandig naar de wc lopen in het restaurant, want ook van die kleine dingen ‘zelf regelen’ worden kinderen juist heel zelfstandig en trots.
Restaurants met speelmogelijkheden
We hebben niet altijd gekozen voor restaurants met speeltoestellen of kinderhoeken. Natuurlijk zijn die leuk, maar het was voor ons geen voorwaarde. Doordat we altijd zelf iets meenamen om aan tafel te doen, leerden onze kinderen dat uit eten betekent: aan tafel samen zijn.
We reserveren nog steeds wel vroeg, kiezen restaurants waar het eten niet te lang op zich laat wachten en zorgen dat ze niet oververmoeid of té hongerig zijn. Soms geven we thuis al een klein tussendoortje. En dat broodmandje met Aioli? Nog steeds favoriet een een leuke bezigheid aan tafel: tegenwoordig smeren de kinderen onze broodjes met kruidenboter en delen deze uit met trots.
Jouw rust is de spiegel van je kind
Het belangrijkste inzicht dat ik heb geleerd: jouw rust is de spiegel van je kind.
Ik was vroeger bang dat anderen zich zouden ergeren als mijn kinderen lawaai maakten. Mijn man bleef altijd kalm en zei: “Als het niet gaat, dan zijn we zo weer thuis.” Dat hielp mij enorm.
Want ja, het gaat wel eens mis. Op Ibiza gooide mijn jongste in een ‘fancy restaurant’ ooit een stuk sla op de tafel van de mensen naast ons… oeps! We hebben snel afgerekend, gelachen en ervan geleerd. Die momenten horen erbij. Hoe relaxter jij blijft, hoe meer je kind dat voelt. En uiteindelijk wordt uit eten gaan iets waar het hele gezin van geniet.
Checklist: uit eten met jonge kinderen
- Kies bewust het tijdstip: Reserveer vroeg (bijv. rond 16:30–17:00) of ga lunchen: dan is het rustiger in het restaurant, minder druk in de keuken en is je kind minder snel oververmoeid of hongerig.
- Geef een klein hapje vooraf: Laat je kind vóór het restaurant al iets kleins eten: wat rauwkost, fruit of een tussendoortje zorgt dat je kind niet té hongerig (lees: prikkelbaar) aan tafel zit.
- Bekijk het kindermenu of de kaart vooraf: Zo weet je of er iets geschikt is en kun je samen het gerecht kiezen, wat het kiezen eenvoudiger maakt in het restaurant (voorkomt discussie aan tafel).
- Neem zelf eten mee: Zeker met baby’s of dreumesen: hun potje, fles of ander vertrouwd hapje dat je even laat opwarmen is handig. Rozijntjes zijn ook goud waard; het duurt lekker lang om deze op te peuzelen tijdens het wachten.
- Zorg voor vermaak aan tafel (zonder scherm): Kleurboekjes, duplo, tekenborden: ideaal om even aan tafel rustig te blijven terwijl het eten komt.
- Beperk de duur aan tafel: Kleine kinderen hebben moeite met lang stilzitten. Beperk de tijd: bestel alleen een hoofdgerecht en eventueel toetje als het goed loopt. Beloof het toetje niet vooraf, want blijkt alles uit te lopen of is je kind onrustig; dan is het verstandiger om snel af te rekenen, anders heb je nog deze belofte na te komen. En dan zul je nét zien dat de keuken er lang over doet om de toetjes uit te serveren…
- Betrek je kind: Laat hem/haar iets kiezen van de kaart, zelf bestellen of de ober vriendelijk aanspreken. Zo voelt je kind zich onderdeel van het gezelschap.
- Blijf rustig en flexibel: dingen kunnen anders lopen dan gepland: een glas valt, de wachttijd is langer, je kind wordt onrustig. Jouw rust helpt het hele etentje positief te houden. Eventjes een rondje lopen naar de wc helpt ook om daarna weer rustig te kunnen zitten.
- Kies een kindvriendelijke omgeving: Een restaurant met kinderstoelen/hoekjes is fijn, maar niet noodzakelijk als je zelf speelgoed meeneemt of hierop voorbereid bent. Een restaurant waar meer gezinnen komen, gaf mij meestal minder schaamte (en meer rust) als er toch herrie was of een glas omviel.. andere ouders snappen het immers 😉
- Laat het gebeuren en geniet samen: Het gaat niet alleen om eten, maar om samen zijn. Laat de perfectie los. En bedenk je… als het niet gaat; snel afrekenen en naar huis.
Uit eten met jonge kinderen hoeft geen stressvolle onderneming te zijn. Met een beetje voorbereiding, genoeg speelgoed, de juiste timing en door vooral zelf relaxed te zijn, kan het juist één van de leukste gezinsmomenten worden.
Deze blog is geschreven door Shelby Vos-van Andel, leerkracht, intern begeleider en gedragsspecialist in het basisonderwijs. Na het afronden van de PABO verdiepte ze zich in gedrag en begeleiding met de Master SEN (Special Educational Needs). Vanuit haar ervaring in de klas én als moeder van Fayenn (6) en Mace (3), schrijft ze onder de naam ‘Juf Shelby‘ over opvoeding, onderwijs en gedrag.
Niet iedere leerkracht is even ‘leuk’
In acht basisschooljaren is de kans groot dat er eens een jaar tussen zit waarin het wat minder klikt tussen je kind en de leerkracht. En dat is eigenlijk heel normaal. Maar dat is ook iets wat je kind in zijn verdere leven kan tegenkomen. Je kind mag leren dat niet iedereen hetzelfde is, en dat dat oké is.
Ook als volwassene werk je zelf ook met mensen waarmee het contact vanzelf loopt en met anderen bij wie dat wat stroever gaat of heb je collega’s waar je je aan irriteert. Vertel gerust dat jij ook mensen kent die je lastig vindt, en dat het prima is om elkaar niet altijd even aardig te vinden. Je hoeft niet met iedereen dikke vrienden te zijn, maar ‘gewoon’ omgaan met elkaar is soms voldoende.
Welke ‘stempel’ geef jij de leerkracht?
Vaak wordt er al vooraf over een leerkracht door ouders onderling gesproken op het schoolplein of thuis aan de eettafel. De ene leerkracht staat te boek als ‘streng’, de ander als ‘lief’. En wellicht heb je zelf al een minder positief beeld bij de leerkracht. Probeer te voorkomen dat je negatieve opmerkingen over de leerkracht maakt waar je kind bij is. Kinderen nemen dit mee in hun beeldvorming. Laat ze liever zelf ontdekken wie de juf of meester is, zonder jouw oordeel vooraf.
Kinderen spiegelen vaak wat ze bij hun ouders voelen. Als jij zichtbaar vertrouwen houdt in de leerkracht, voelt je kind zich veiliger om dat ook te doen. Kinderen voelen niet alleen wat jij zegt, maar vooral hoe jij kijkt en reageert. Laat merken dat je gelooft in samenwerking en dat problemen bespreekbaar zijn.
Je geeft zo een krachtige boodschap: “Ik vertrouw erop dat jullie dit samen kunnen oplossen.”
Hoe reageer je als ouder? Meepraten of niet?
Je kind komt emotioneel en verongelijkt thuis over iets wat de leerkracht heeft gedaan of gezegd. Natuurlijk doet het pijn in je ‘moederhart’ als je kind verdriet heeft of boos is. Maar probeer eerst zonder oordeel te luisteren naar wat je kind zegt. Kun je bepaalde dingen relativeren? En wat is er precies gebeurd? Probeer je eigen emoties even te parkeren, luister en probeer samen te vatten wat je kind zegt. Door eerst te luisteren en samen te begrijpen, voelt je kind zich serieus genomen en dat alleen al helpt vaak meer dan direct in actie schieten.
TIP: Teken samen de gebeurtenis na in een stripverhaal of tekening. Voor sommige kinderen is het makkelijker om te tekenen wat er gebeurde en hierdoor zie jij de verbanden beter en kun je achterhalen wat eraan vooraf ging.
Je kind voorbereiden op een eigen gesprek
Voordat je als ouder zelf het gesprek met de leerkracht aangaat, is het waardevol om eerst je kind te helpen dit zélf te proberen. Daarmee leert het dat problemen bespreekbaar zijn en dat je samen vaak verder komt.
Bespreek thuis hoe zo’n gesprek eruit kan zien. Vraag: “Wat zou jij willen zeggen tegen de juf of meester?” of “Wat zou kunnen helpen om het fijner te maken in de klas?” Oefen eventueel samen wat je kind kan zeggen of vragen of schrijf dit samen op. Zo geef je het woorden voor gevoelens die soms nog moeilijk zijn uit te drukken.
Door je kind op deze manier voor te bereiden, geef je het het vertrouwen dat het zelf invloed heeft op de situatie. En lukt het niet in één keer? Dan kun je daarna altijd nog samen met de leerkracht in gesprek gaan, maar de eerste stap komt van je kind zelf. Dat stimuleert eigenaarschap en communicatievaardigheden.
TIP: Visualiseer samen de ideale schooldag. Stel je voor.. er gebeurt een ‘wonder’ en ineens is het heel fijn in de klas met de leerkracht: hoe kom je binnen, wat zeg je tegen de juf of meester, hoe reageert hij/zij op jou? Wat helpt je om te starten met je werkje? Beschrijf deze ideale droomsituatie zo concreet mogelijk. Hierdoor focus je op wat er concreet nodig is van beide partijen voor verandering.
Wat je aandacht geeft, dat groeit
Blijf jij je kind bevestigen in wat de leerkracht fout, vervelend of verkeerd doet, dan groeit de negatieve kijk van je kind op de leerkracht. Door te focussen op het negatieve, maak je dat alleen maar groter. Daarnaast kan deze negatieve blik een reactie geven in de klas. Je kind gaat namelijk steeds negatiever naar school, vertoont negatiever gedrag en ook de leerkracht zal je kind vaker corrigeren op zijn gedrag. Een vicieuze cirkel.
“Wat helpt wél? Focussen op wat wél goed gaat” – juf Shelby
Je kind zit het hele schooljaar in deze klas, dus het wordt een heel negatief jaar als je blijft focussen op wat er allemaal ‘mis’ is. Help je kind door ook te bespreken wat er wél goed gaat. En vraag wat je kind juist wél graag zou willen. Vragen die je kunt stellen zijn:
- Welke dingen gaan er wel goed? (Of een klein beetje goed?)
- Wat ging er vandaag beter dan gisteren?
- Welke dingen vind je wel leuk op school? (Waarom? En hoe doe jij dan? Hoe doet de juf of meester?)
- Wat kan de juf of meester goed?
- Welk cijfer van 0-10 geef je school nu? En wat zou er moeten veranderen om een punt hoger te geven? (Hiermee focus je op een oplossing)
Zo help je je kind richting denken in oplossingen in plaats van in problemen.
Zelf bespreken met de leerkracht? Ja of nee?
Is het nu wel of niet verstandig om dit als ouder te bespreken met de juf of meester? Dat hangt natuurlijk ook van de situatie af. Probeer eerst helder te krijgen wat je kind precies onprettig vindt in de klas en verzamel concrete voorbeelden. Als je zelf ook niet verwijtend, maar oplossingsgericht het gesprek met de leerkracht aan gaat, kunnen jullie vast samen tot oplossingen komen.
“Mijn kind ervaart het niet altijd fijn in de klas en ik wil graag samen kijken hoe we dat kunnen verminderen. Mijn kind en ik hebben samen ook nagedacht wat hij anders zou kunnen doen en wat hij nodig denkt te hebben.”
En is je kind al in de midden- of bovenbouw dan zou je kunnen overleggen of je kind ook bij een vervolggesprek kan zijn om samen uit te leggen wat je kind als minder prettig ervaart (ook dit eerst samen voorbereiden, want dit kan heel spannend zijn voor je kind).
Zo bespreek je zorgen met de leerkracht zonder dat het een verwijt wordt
Soms is het lastig om het gesprek aan te gaan met de leerkracht. Vooral als het langere tijd niet goed loopt, kan de irritatie ook aan de kant van de leerkracht zijn ontstaan (we zijn allemaal mensen). Of wellicht wordt je gesprek als kritiek opgepakt. Als je zegt dat jouw kind iets als zodanig ervaart, dan laat je in het midden in hoeverre de juf (of meester) iets verkeerd doet, of het kind de kritiek onterecht opvat. Doe dus ook geen uitspraak in hoeverre de leerkracht of jouw kind gelijk heeft.
Ga uit van de situatie: Jouw kind ervaart dit zo, dat is niet wenselijk voor het kind, de sfeer in de klas én de leerkracht, dus hoe kunnen we dat veranderen (juf haar deel, thuis een deel). Hierdoor zet je in op harmonie tussen leerkracht, kind en de klas als doel. Het gaat dan niet om ‘wie heeft er gelijk’ of ‘wie is slachtoffer’ (en met stilzwijgend als ondertoon dat er dan ook een dader is) of wiens schuld het is. Maar je zoekt samen naar oplossingen.
Wanneer zoek je hulp bij de directeur of IB-er?
Stap één is altijd eerst proberen het gesprek als ouder met de leerkracht te voeren, want daar ligt de verandering en de oplossing. Het kan natuurlijk zijn dat zowel jij als je kind ondanks alle pogingen tot gesprek ontevreden blijven over dingen die in de klas gebeuren. Dan kun je een gesprek aanvragen met de intern begeleider of de directeur erbij. Soms kan het heel helpend zijn dat er een derde persoon meedenkt in het gesprek tussen jou en de leerkracht en kan meedenken over oplossingen en gemaakte afspraken helpen bewaken.
Toch worden kinderen zelden van groep gewisseld enkel vanwege een ‘gebrekkige klik’.
Het is vaak waardevoller om samen te kijken hoe jullie het schooljaar draaglijk en leerzaam kunnen maken. En ja… soms is dat ook het jaar uitzitten.
Leren van verschil: een waardevolle levensles
Elke relatie vraagt even tijd om te groeien, ook die tussen kind en leerkracht. En soms haal je onbewust nét die irritatie bij elkaar naar boven.
Door vertrouwen te houden, te luisteren en positief te blijven, geef je je kind een waardevolle levensles:
Het is oké als het niet vanzelf klikt: het gaat erom hoe je samen verdergaat.
Deze blog is geschreven door Shelby Vos-van Andel, leerkracht, intern begeleider en gedragsspecialist in het basisonderwijs. Na het afronden van de PABO verdiepte ze zich in gedrag en begeleiding met de Master (S)EN (Special Educational Needs). Vanuit haar ervaring in de klas én als moeder van Fayenn (6) en Mace (3), schrijft ze onder de naam ‘Juf Shelby‘ over opvoeding, onderwijs en gedrag.
Het juiste moment om te starten
Het begint allemaal met interesse. Wanneer je peuter ineens met je mee naar het toilet wil, graag kijkt wanneer een ander kindje ook al op de wc gaat, of signalen geeft over een natte luier, dan zijn dat de eerste tekenen dat je kind er klaar voor is. Ook wanneer je ziet dat je kind zich even afzondert bij het plassen of poepen in de luier, is dat vaak een teken van bewustwording. Let’s go!
Om die interesse te versterken kun je er boekjes over lezen. Er zijn veel boeken over zindelijkheid. Kies een boek met een hoofdpersoon die herkenbaar is voor je kind. Wij lazen bij mijn zoontje bijvoorbeeld Sem op het potje en Milan op het potje. Zo werd het onderwerp op een speelse manier herkenbaar. Het juiste moment komt vanzelf, als je kind nieuwsgierig is en wil meedoen. Bij mijn dochter was dit moment er eerder (1,5 jaar), maar toen mijn zoontje 1,5 was, had hij nog helemaal geen interesse in het potje en wachtten we even. Met 2 jaar was het er ineens wél.
Plezier van ‘samen zijn’ op het potje
Wat bij ons thuis goed werkte, was om het potje niet te koppelen aan moeten, maar aan plezier. We maakten er altijd een gezellig moment van. Soms met een boekje, soms met een klein spelletje of zelfs een doosje rozijntjes (ideaal, want dat duurt lekker lang om leeg te peuteren). Bij het potje had ik een mandje met leuke boeken en speelgoedjes die we samen bekeken.
De focus lag niet op het resultaat, maar op het samen zijn. Ik las bijna altijd voor terwijl mijn kind op het potje zat. Zo werd het iets leuks, in plaats van iets wat “moest”. De timing hielp daarbij: meestal komt de plas zo’n 15 à 20 minuten nadat je kind iets heeft gedronken. Dat werd bij ons het “potjesmoment” waarbij we even samen lezen of spelen terwijl mijn zoon of dochter op het potje zat.
Het gaat er dus om dat het potjesmoment ‘aantrekkelijk is’. En ik bedoel niet met het mooiste of duurste potje, maar je maakt het ‘moment‘ speciaal. Waardoor het een plek is waar het zo leuk is om te zijn, omdat het een moment is van samen lezen, spelen of zingen!
Zorg ervoor dat je zelf de rust en tijd hebt
In het begin deden we dit één keer per dag, daarna steeds vaker. Belangrijk is vooral dat je er zelf de rust voor hebt. Een gehaaste ochtend vlak voor je naar je werk vertrekt is zelden een succesmoment. Kies liever momenten waarop je echt tijd hebt om samen te zitten, zoals na het fruithapje of na de lunch (vergeet ook niet voor jezelf een kopje koffie of thee mee te nemen: zo heb je rust om er even bij te zitten en wordt het ook voor jou aantrekkelijk). Zie het als een investering: even wat meer geduld nu, bespaart straks heel wat luiers en schoonmaakmomenten.
Timing is alles: het gouden moment
Wanneer je kind na een paar keer oefenen met plezier op het potje zit, is het wachten op de eerste succeservaring. De kans daarop is het grootst ongeveer 15 minuten na het drinken of vlak na het wakker worden. Door juist die potjesmomenten bewust te plannen, vergroot je de kans op een succeservaring met een plasje in het potje enorm.
Joepie! De eerste succeservaring
En dan is daar ineens dat magische moment: tijdens het voorlezen hoor je iets in het potje vallen. Een plasje! Soms helpt het om zachtjes te zeggen: “Goed zo, ga maar door met plassen.” En daarna natuurlijk een complimentje (niet té overdreven). Laat merken dat je trots bent, zonder er meteen een prestatie van te maken. Vaak vinden kinderen het heel interessant om te zien wat er in het potje zit en wat je er mee doet. Mijn zoontje wilde bijvoorbeeld altijd graag zelf zijn plasje in de wc gooien.
Signalen herkennen en ongelukjes horen er bij!
Probeer bewust te observeren welke signalen je kind geeft: even stil worden, beetpakken, wiebelen… allemaal tekenen dat er mogelijk een plasje aan komt. Probeer die momenten te pakken door zonder druk door bijvoorbeeld te zeggen: “Zullen we even een boekje lezen op het potje?” Als er niks komt, is dat ook prima. En als er een ongelukje gebeurt, reageer rustig: “Geeft niks, we gaan nog even op het potje zitten.” Vaak helpt dat om het restje toch nog kwijt te raken (soms schrikken kinderen van een ongelukje en houden de rest van hun plas op; door daarna nog even op het potje te gaan, komt dit er meestal alsnog uit).
Ongelukjes horen erbij. Door er ontspannen mee om te gaan, blijft je kind zelfvertrouwen houden.
Handige tips
- Luierbroekjes vond ik in deze fase handiger dan gewone luiers. Ze gaan makkelijker aan en uit en geven je kind het gevoel van ‘zelf doen’.
- Sommige kinderen vinden het prettiger om direct op de wc te gaan met een wc-bril verkleiner, omdat ze dat bij volwassenen zien.
- Laat je kind bij jou of een oudere broer of zus meekijken. Kinderen leren zóveel van voordoen en nadoen.
- Let op voldoende drinken. Als kinderen weinig drinken, plassen ze ook minder en wordt oefenen lastiger.
- Zorg voor een vaste plek. Laat het potje op dezelfde plek staan waar je oefent, zodat het herkenbaar en veilig voelt.
- Kleding die makkelijk uitgaat. Vermijd lastige knoopjes en strakke leggings. Een elastische broek helpt je kind om het zelf te kunnen doen.
Zindelijk voor de basisschool én zelf afvegen!
Voordat je kind naar de basisschool gaat, moet het overdag zindelijk zijn én zichzelf kunnen afvegen. De juf heeft daar immers geen tijd voor. Vooral bij het poepen is het belangrijk dat kinderen dit zelf kunnen! Laat je kind in de oefenfase eerst zelf afvegen en veeg eventueel nog even na. Door het stap voor stap samen te doen (voordoen – samen doen – nadoen), krijgt je kind de handigheid én het vertrouwen om het zelf te kunnen.
Engelengeduld, maar het is het waard!
Bij allebei mijn kinderen was zindelijk worden een proces wat veel geduld van mij als ouder vroeg (ik heb wat op mijn knieën naast het potje zitten voorlezen de eerste weken), maar het was het dubbel en dwars waard om door te zetten. Want achteraf was het moment van zindelijk zijn er ineens. Zodra ze het door hebben gaat het super snel! Ik heb veel geleerd van het boek ‘Zindelijk maken is kinderspel’ (Debby Mendelsohn), die de vijf stappen van zindelijk worden helder en eenvoudig beschrijft.
Een terugval…
Soms lijkt je kind helemaal zindelijk, en ineens zijn er weer ongelukjes. Een terugval komt vaak voor bij veranderingen, zoals de komst van een broertje of zusje (soms zelfs nog een half jaar daarna!), verhuizing of een verandering op de peuterspeelzaal. De oorzaak kan ook liggen in vermoeidheid (geen middagslaapje meer) of het niet lekker in zijn/haar vel zitten. Kortom er is bijna altijd een oorzaak en probeer deze te achterhalen.
Even een stapje terug en méér nabijheid
Vaak helpt het om je kindje extra aandacht te geven en wellicht weer wat meer te helpen (meer nabijheid geeft veiligheid). Soms betekent dit ineens weer een verhaaltje bij het plassen voorlezen, ook als je dat voorheen niet deed. Door een stapje terug te zetten laat je zien dat je er bent voor je kind. (denk ook nog terug aan de babytijd: wanneer kinderen een sprongetje maken in hun ontwikkeling, hebben ze vaak daarvoor een periode van terugval in jonger gedrag en zoeken ze meer jouw nabijheid). Reageer rustig en stel je kind gerust: “Geeft niks, dat kan gebeuren.” Blijf de routine vasthouden en geef vertrouwen en extra nabijheid.
Het is geen wedstrijd
Zindelijk worden is geen wedstrijd om je kind zo snel mogelijk uit de luiers te hebben. Ieder kind heeft zijn eigen ritme, en dat mag. Zie je dat er een verhuizing, een nieuwe baan of een onrustige periode aankomt? Wacht dan gerust nog even met beginnen. Zindelijk worden vraagt rust, aandacht en een ontspannen sfeer. Kijk vooral naar je kind: nieuwsgierigheid en motivatie zijn de beste startpunten… niet de kalenderleeftijd.
Deze blog is geschreven door Shelby Vos-van Andel, leerkracht, intern begeleider en gedragsspecialist in het basisonderwijs. Na het afronden van de PABO verdiepte ze zich in gedrag en begeleiding met de Master SEN (Special Educational Needs). Vanuit haar ervaring in de klas én als moeder van Fayenn (6) en Mace (3), schrijft ze onder de naam ‘Juf Shelby‘ over opvoeding, onderwijs en gedrag.
Mendelsohn, D. (2012). Zindelijk maken is kinderspel: Met anderhalf jaar uit de luiers. Forte Uitgevers.
De eerste indruk: meer dan wennen
De eerste schoolweken staan in het teken van kennismaken en wennen. Wie zit naast wie? Hoe werkt het nieuwe dagritme? En wat vraagt de nieuwe juf of meester van mij?
Veel kinderen vinden hun draai snel, maar voor anderen kost dat tijd. Juist na de eerste weken wordt zichtbaar hoe een kind zich voelt: zelfverzekerd of juist wat teruggetrokken, enthousiast of snel overprikkeld.
Daarom kiezen scholen er bewust voor om in oktober of november een eerste meting te doen met een sociaal-emotioneel volgsysteem, zoals Zien! of SCOL. De rust is dan enigszins teruggekeerd. Als leerkracht heb je al een beeld vanuit de overdracht van de vorige groep, maar je wilt ook je eigen indruk vormen om kinderen goed te kunnen ondersteunen en een band met hen op te bouwen.
Wat scholen precies observeren
Een sociaal-emotioneel volgsysteem is geen toets die een kind moet maken. Het is een observatielijst die de leerkracht invult op basis van wat zij dagelijks ziet.
Bijvoorbeeld:
- Zoekt het kind contact met anderen?
- Durft het hulp te vragen?
- Reageert het op kritiek?
- Kan het omgaan met teleurstelling?
Het gaat niet om cijfers, maar om signalen. Door dit structureel te volgen, krijgen scholen zicht op groei en welbevinden.
Observatiesystemen voor gedrag
De meeste scholen gebruiken een sociaal-emotioneel volgsysteem, vergelijkbaar met het leerlingvolgsysteem voor rekenen en taal. Bekende voorbeelden zijn:
Leerkrachten vullen deze lijsten vaak twee keer per jaar in. In de hogere groepen vullen kinderen soms zelf ook een extra vragenlijst in. Deze lijsten beoordelen bijvoorbeeld:
- Hoe een kind met anderen omgaat
- Zelfvertrouwen en weerbaarheid
- Empathie en omgaan met emoties
De resultaten worden niet los gezien, maar besproken in het team en met ouders. De intern begeleider kijkt meestal mee: zijn er kinderen die extra ondersteuning nodig hebben? Hoe doen kinderen het die vorig jaar een pittig jaar hadden?
Wat de school met deze informatie doet
Soms volgt er een extra observatie, een kindgesprek of een kleine interventie, zoals een sociaal vaardigheidsspel of het versterken van groepsgevoel. Het doel is zorgen dat ieder kind zich veilig, gezien en begrepen voelt.
Wat een score wél (en niet) zegt
Ouders schrikken soms als ze horen dat hun kind “laag” scoort op zelfvertrouwen of sociale omgang. Maar dat betekent niet meteen dat er iets mis is.
Het is een startpunt voor gesprek: wat ziet de leerkracht in de klas, wat zien ouders thuis, en wat helpt het kind om zich zekerder te voelen? Een kind dat nog stilletjes observeert in september, kan in december opeens zichtbaar groeien, juist doordat de leerkracht wist waar de extra aandacht nodig was.
De rol van groepsdynamiek
Naast het kijken naar ieder kind afzonderlijk, letten leerkrachten ook op de groep als geheel. Want hoe een kind zich voelt, hangt sterk samen met de sfeer in de klas. In de eerste weken vormt zich een nieuwe groepsdynamiek: wie neemt initiatief, wie volgt, wie zoekt verbinding, en wie lijkt nog wat buiten de groep te vallen? Lees hier meer over in mijn blog over de Gouden weken.
Door bewust te kijken naar deze onderlinge verhoudingen kunnen leerkrachten veel betekenen. Soms helpt een kleine verandering al: een andere plek in de klas, een duo-opdracht of een complimentenspel om de verbinding te versterken.
Sociogram: de sociale kaart van de klas
Sommige scholen gebruiken in deze periode ook een sociogram om inzicht te krijgen in de sociale relaties binnen de klas. Dit is een instrument waarbij leerlingen (meestal vanaf groep 4) vragen beantwoorden als: Met wie werk jij graag samen? of Met wie speel jij vaak op het plein?
De antwoorden worden verwerkt in een overzicht waarin zichtbaar wordt wie vaak genoemd wordt, wie minder zichtbaar is en welke groepjes of vriendschappen zich vormen. Zo krijgt de leerkracht een beeld in de vorm van een cirkel van de klas: wie staat in het midden, wie aan de randen?
Kijken achter het gedrag
Observaties zijn waardevol omdat ze leerkrachten helpen achter het gedrag te kijken.
Een druk kind is niet per se ondeugend: misschien zoekt het verbinding.
Een stil kind is niet per se verlegen: misschien voelt het zich nog niet veilig genoeg.
Door de sociaal emotionele ontwikkeling te volgen krijg je als leerkracht een beter beeld van ieder kind en hoe je hier het beste mee om kunt gaan. En veiligheid is de bodem waarop kinderen tot leren komen.
“Een kind dat goed in zijn vel zit, zal makkelijker tot leren komen. Misschien ligt hier wel de belangrijkste basis om eerst aan te werken” – juf Shelby
Wat je als ouder kunt doen
Vraag gerust eens aan de leerkracht hoe jouw kind zich in de groep voelt. Niet alleen over rekenen of lezen, maar ook over:
- Wat is de eerste indruk die de leerkracht heeft van je kind?
- Vindt mijn kind zijn plekje in de groep?
- Waar bloeit mijn kind van op?
- Wat vindt het nog spannend?
Een kind is meer dan alleen cijfers
Een sociaal-emotioneel volgsysteem is dus geen invullijstje, maar een instrument van aandacht.
Juist in de herfst, wanneer de bladeren vallen en kinderen hun plek in de groep vinden, nemen leerkrachten even bewust afstand om te kijken achter het gedrag, achter cijfers en achter woorden. Want onderwijs is niet alleen kennis overdragen. Het is ook het leren kennen van de kinderen in de klas.
Deze blog is geschreven door Shelby Vos-van Andel, leerkracht, intern begeleider en gedragsspecialist in het basisonderwijs. Na het afronden van de PABO verdiepte ze zich in gedrag en begeleiding met de Master SEN (Special Educational Needs). Vanuit haar ervaring in de klas én als moeder van Fayenn (6) en Mace (3), schrijft ze onder de naam ‘Juf Shelby‘ over opvoeding, onderwijs en gedrag.
Kies spelmateriaal bewust
Vooral bij jonge kinderen (peuters en kleuters) kan het helpen om een beetje richting te geven aan het spel. Je hoeft echt niet alles te plannen, maar subtiel wat materialen klaarleggen kan wel verschil maken. Zet bijvoorbeeld blokken of knutselspullen (klei of verf) neer. Dat soort spel stimuleert samenwerken en creativiteit. Sommige materialen lokken soms onbedoeld wild spel uit (grote stokken of zwaarden worden al snel vechtspelletjes).
Een kleine voorbereiding helpt dus om het speelafspraakje voor beide kinderen leuk en rustig te laten verlopen.
Deze activiteiten slaan vaak goed aan bij peuters en kleuters:
- Bouwen met blokken, Duplo of magnetische bouwsteentjes.
- Knutselen met papier, lijm, stickers en simpele knutselmaterialen.
- Klei of ‘Kinetic speelzand‘: samen figuren maken of een ‘restaurantje’ spelen.
- Rollenspellen zoals winkeltje, doktertje of poppenhuis.
- Samen kleuren of verven: ieder zijn eigen tekening, maar toch naast elkaar bezig.
- Puzzels maken: kleuters vinden het leuk om dit samen op te lossen.
- Buitenspelletjes: stoepkrijten, bellen blazen, fietsen of steppen.
- Eenvoudige spelletjes zoals Memory of een dobbelspelletje.
- Dansen of zingen op muziek.
- Verkleedspel: met een verkleedkist ontstaat vaak vanzelf een verhaal.
Andere regels dan thuis
Een situatie die je ongetwijfeld gaat meemaken: een kind dat zegt “bij ons thuis mag dat wel”. Dat kan gaan over op de bank springen, tussendoortjes eten, zelfstandig naar het speeltuintje lopen of langer op de iPad spelen. Het is heel normaal dat gezinnen andere regels hebben. Blijf bij wat jij zelf oké vindt.
Wat voor mij werkt, is vriendelijk maar duidelijk aangeven wat bij ons de afspraak is. Bijvoorbeeld: “Dat kan, iedere mama heeft haar eigen regels. Bij ons springen we niet op de bank maar wel buiten op de trampoline.” Of: “Wij eten eerst fruit en daarna mag je nog een snoepje.” Zo toon je respect voor de thuissituatie van het andere kind, maar houd je tegelijkertijd vast aan je eigen kaders. Dat geeft duidelijkheid en rust (én je bent echt niet meteen een stomme strenge ouder door duidelijk te zijn).
Do’s en don’ts van speelafspraakjes
- Bereid je kind voor: vertel dat het ene keer bij jullie is en de andere keer bij de ander.
- Leg samen wat passend speelgoed klaar dat uitnodigt tot samenwerken.
- Bied iets kleins te drinken en eten aan, check bij eerste speeldate of er geen allergieën zijn.
- Houd het speelafspraakje in het begin kort, beter op het ‘hoogtepunt’ stoppen, dan te lang spelen en er vanuit vermoeidheid of overprikkeling conflict ontstaat. Voor een eerste speelafspraak kan 1 tot 1,5 uur al lang genoeg zijn!
- Spreek met de andere ouder af hoe laat het kind wordt opgehaald en wissel contactgegevens uit. (Haal je zelf op, probeer je ook aan de ophaaltijd te houden).
- Verwachten dat alles vanzelf soepel verloopt; jonge kinderen hebben soms even sturing nodig of een ouder die ze helpt in sociale situaties.
- Te veel speelafspraakjes plannen, zit je kind nog maar enkele maanden op school of is het net weer gestart in een nieuwe groep, bouw het aantal keer spelen rustig op of kies vaste dagen waarop je kind mag afspreken, dit voorkomt ook discussies aan het schoolhek.
- Regels laten varen omdat je bang bent streng te lijken; duidelijkheid geeft juist veiligheid.
- Het speelafspraakje te lang maken: beter kort en gezellig dan te lang en eindigen met tranen.
Wat als ze niet weten wat ze willen spelen?
Het kan natuurlijk gebeuren dat kinderen even niet weten wat ze willen spelen of allebei iets anders willen. Dan helpt het om een paar opties te laten zien en ze te laten kiezen tussen twee opties: “Willen jullie eerst even met de lego bouwen of buiten een spelletje doen?” Soms kun je afspreken dat ze eerst het idee van het ene kind doen en daarna het idee van de ander. Zo leren ze rekening houden met elkaars wensen.
Ruzie
Ruzies horen bij peuters en kleuters: ze oefenen nog volop in delen, beurt nemen en woorden geven aan hun gevoelens. Probeer als volwassene niet te snel de regie over te nemen, maar ondersteun hun eigen oplossingsvermogen. Je kunt bijvoorbeeld samenvatten wat je hoort: “Ik hoor dat jij boos bent. Wat vind je niet leuk?” Zo voelen kinderen zich gezien en geholpen om woorden te geven aan hun emoties. Vanuit daar kunnen ze vaak zelf al een oplossing bedenken of leren rekening te houden met de ander.
Ruzie tijdens het spelen is helemaal niet erg: juist in die kleine botsingen leren kinderen belangrijke sociale vaardigheden. In plaats van meteen in te grijpen, kun je eerst vragen: “Hoe zouden jullie dit zelf kunnen oplossen?” Vertel eens om de beurt aan elkaar wat je wilt of waar je boos over bent’. Vaak komen ze zelf al met verrassend goede ideeën. Blijf wel in de buurt om te ondersteunen als het nodig is.
Zelf ontdekken wie er bij je past
Soms merk je als ouder dat een bepaald speelafspraakje telkens in ruzie eindigt of dat je liever ziet dat je kind niet te vaak met een bepaald vriendje of vriendinnetje speelt. In plaats van dat meteen te sturen, helpt het om je kind zelf te laten ontdekken wat wel of niet bij hem of haar past. Vraag na afloop eens: “Hoe vond je het? Was het gezellig, of wat ging juist lastig?” Kinderen leren zo zelf aanvoelen of iemand hun type is. Dat proces is belangrijk: het helpt ze later om eigen keuzes te maken in vriendschappen en te vertrouwen op hun gevoel.
“Ik heb niemand om mee te spelen”
Soms komt je kind verdrietig uit school met de woorden: “Niemand wilde met mij spelen.” Dat raakt je als ouder, want het kan ook je eigen pijn van afwijzing oproepen. Toch helpt het om niet direct in die emotie mee te gaan en ook niet te compenseren met opmerkingen als: “Nou, dan gaan wij het samen éxtra gezellig maken” of “Dan krijg je van mij wat lekkers.” Daarmee neem je het gevoel weg, terwijl je kind juist mag leren dat teleurstelling er ook gewoon mag zijn. (en soms voel je vooral je eigen pijn, en gaat je kind er eigenlijk na enkele minuten luchtig mee om).
Blijf nieuwsgierig en stel open vragen als: “Hoe ging dat precies?” of “Wat had je graag gewild?” Zo geef je je kind ruimte om woorden te geven aan zijn ervaring en om stap voor stap te ontdekken hoe je hiermee om kunt gaan. Het gaat er niet om het gevoel van je kind meteen op te moeten lossen, maar om te laten zien: ik hoor je, ik zie je, en jij kunt hiermee leren omgaan.
Durf los te laten, daar groeit je kind van
Het eerste speelafspraakje voelt voor ouders vaak spannender dan voor kinderen zelf. Jij wil dat alles goed gaat, dat je kind zich veilig voelt en dat het andere kindje het naar zijn zin heeft. Maar uiteindelijk is een speelafspraakje vooral een oefenmoment in zelfstandigheid, vriendschap en sociale vaardigheden. Soms gaat dat vanzelf, soms met een beetje sturing, en soms met een traan of wat ruzie tussendoor. Zo leert je kind met anderen om te gaan, prachtig toch?
Deze blog is geschreven door Shelby Vos-van Andel, leerkracht, intern begeleider en gedragsspecialist in het basisonderwijs. Na het afronden van de PABO verdiepte ze zich in gedrag en begeleiding met de Master SEN (Special Educational Needs). Vanuit haar ervaring in de klas én als moeder van Fayenn (6) en Mace (3), schrijft ze onder de naam ‘Juf Shelby‘ over opvoeding, onderwijs en gedrag.
Waarom is ‘zelf doen’ zo belangrijk?
Uit recent onderzoek blijkt dat autonomie een van de belangrijkste pijlers is voor een gezonde ontwikkeling van kinderen (Deci & Ryan, zelfdeterminatietheorie). Wanneer kinderen het gevoel krijgen dat ze zélf invloed hebben, groeit hun motivatie en zelfvertrouwen.
Ook in het boekje Lastige kinderen? Heb jij even haast, van Berthold Gunster wordt benadrukt dat loslaten en ruimte geven vaak meer oplevert dan sturen en corrigeren. Het idee: als je niet steeds de oplossing aandraagt, geef je je kind de kans om zelf te ervaren, fouten te maken én trots te zijn op wat lukt.
Praktisch voorbeeld: jas en schoenen aandoen
In de praktijk betekent dit dat jij als ouder een stapje terug moet doen. Natuurlijk gaat het veel sneller als jij even de jas dichtdoet en de schoenen aantrekt. Maar elke keer dat jij het overneemt, mist je peuter een oefenkans. Het voelt misschien als tijdverlies, maar zie het als een investering: geef je kind een week lang de ruimte om zelf te oefenen, dan zal het daarna ineens zélf de jas dicht kunnen doen. En geloof me, die trotse blik van “Kijk, ik kan het zelf!” is goud waard.
Minder uitleggen, meer ontdekken
Niet alleen in praktische vaardigheden, maar ook bij nieuwsgierige vragen werkt dit principe. Peuters hebben vaak veel vragen: “Waarom zijn er vogels?” Of “Hoe komt de regen uit de lucht?” Vanuit onze rol als ouder zijn we vaak geneigd een hele les biologie of aardrijkskunde te geven. Veel leerzamer is het om je kind terug te vragen: “Wat denk je zelf?” Of samen op onderzoek te gaan: “Hoe kunnen we daarachter komen?” Zo stimuleer je niet alleen een onderzoekende houding, maar versterk je vooral het gevoel van competentie. Je kind ervaart: ik kan zelf dingen ontdekken! En dát gevoel legt de basis voor zelfvertrouwen en nieuwsgierigheid, ook later op school.
“Soms is minder doen juist meer helpen. Het vraagt van ons als ouder geduld en vertrouwen, maar het geeft kinderen het gevoel dat ze zélf de wereld aankunnen. Het is prachtig als je dat al als peuter leert” – Shelby Vos
Is onze rol als ouder een ‘gids’ of een ‘sherpa’?
Vaak proberen we als ouder een ‘gids‘ te zijn voor onze kinderen. Alles uitleggen, ze leren wat wij weten en behoeden voor fouten (vooral de fouten die je zelf gemaakt hebt). Maar werkt dat eigenlijk wel zo?
Ik raakte als juf en mama enorm geïnspireerd door een theatervoorstelling van Berthold Gunster (Omdenken) over je rol als ‘Sherpa‘ in plaats van ‘gids’. (Sherpa’s zijn een bergvolk en hun belangrijkste taak is het dragen van de last van bergbeklimmers en dat is super zwaar werk. De Sherpa bepaalt niet zoals een gids de eindbestemming, maar is de ‘pakezel’ voor de tocht).
De Sherpa is weliswaar een ‘ondersteuner’ met kennis over het landschap, ervaring en deskundigheid; hij zal waarschuwen als dat nodig is… Maar de Sherpa weet dat het niet zijn tocht is, maar de tocht van de ander. Dat is naar mijn idee ook het doel van ouderschap. Onze kinderen zijn er niet voor ons, maar wij zijn er voor onze kinderen.
We geven onvoorwaardelijke liefde, aandacht, tijd en energie aan onze kinderen en dat is prachtig! Maar bij het grootbrengen van onze kinderen moeten we niet als een gids een eindbestemming opleggen die wij voor ogen hebben. Het is de eigen tocht van je kind. Je ondersteunt waar nodig, maar geeft je kind ook de eigen ruimte en zelfstandigheid waar nodig.
Op je handen zitten als ouder
Een mooi principe dat ik als gedragsspecialist leerde vanuit de theorie over oplossingsgericht werken (OGW) is het geven van ruimte aan het kind om zelf met oplossingen te komen. De term “op je handen zitten” is daarbij een mooie metafoor: het betekent dat je als volwassene je drang om in te grijpen, te adviseren of de regie over te nemen even onderdrukt.
Letterlijk op je handen zitten voorkomt dat je automatisch in de actie-modus schiet. En dat is vaak moeilijk: als ouder zie je hoe snel je kind geholpen is als jij het even overneemt. Maar juist door die drang te onderdrukken, geef je je kind de kans om zélf te ontdekken en te oefenen. Het is een oefening in vertrouwen: je laat merken dat je gelooft in de eigen kracht en creativiteit van je kind. Zoals oplossingsgericht werken benadrukt: geef pas advies als erom gevraagd wordt, stel open vragen en laat ruimte voor stilte. Want in die ruimte groeit zelfstandigheid en trots.
Durf los te laten want daarin groeit je kind
Loslaten is soms het moeilijkste wat er is. Het vraagt van jou als ouder vertrouwen, geduld en de moed om niet altijd in te grijpen of je kennis ongevraagd te delen. Maar juist in dat loslaten schuilt de kracht: je kind ontdekt dat het zelf stappen kan zetten, fouten mag maken én oplossingen kan vinden. Dat geeft niet alleen vaardigheden voor nu, maar ook een stevig fundament voor zelfvertrouwen voor in de toekomst.
Deze blog is geschreven door Shelby Vos-van Andel, leerkracht, intern begeleider en gedragsspecialist in het basisonderwijs. Na het afronden van de PABO verdiepte ze zich in gedrag en begeleiding met de Master SEN (Special Educational Needs). Vanuit haar ervaring in de klas én als moeder van Fayenn (6) en Mace (3), schrijft ze onder de naam ‘Juf Shelby‘ over opvoeding, onderwijs en gedrag.
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). The “what” and “why” of goal pursuits: Human needs and the self-determination of behavior. Psychological Inquiry, 11(4), 227–268.
Gunster, B. (2011). Lastige kinderen? Heb jij even geluk. Omdenken BV.
Positieve Focus. (z.d.). 10 tips om (nog meer) oplossingsgericht te werken. Geraadpleegd op 22 september 2025, van https://www.positievefocus.nl/post/10-tips-om-nog-meer-oplossingsgericht-te-werken