Verkleinwoorden

‘Mensje’, ‘diertje’ en ‘liedje’ zijn voorbeelden van verkleinwoorden. Tijdens de spellinglessen op de basisschool komt je kind in aanraking met deze woorden. Hij leert niet alleen wat dit voor woorden zijn, maar ook hoe je ze schrijft en welke regels er gelden. Omdat er allerlei regels voor verkleinwoorden zijn, worden ze lang niet altijd foutloos geschreven. Daarom lees je op deze pagina alles over verkleinwoorden. Op deze manier kun jij je kind helpen om ze onder de knie te krijgen. Wil je de kennis van je kind testen? Dan kan hij op deze pagina eveneens oefenen met verkleinwoorden.

Regels voor verkleinwoorden

Als je kind wil bepalen hoe hij een verkleinwoord schrijft, richt hij zich tot het grondwoord. Dit woord wordt ook wel het basiswoord genoemd. De slotklank van dit woord bepaalt namelijk vaak welk achtervoegsel het verkleinwoord krijgt. De klemtoon en woordlengte kunnen overigens ook van invloed zijn op het achtervoegsel van verkleinwoorden. De onderstaande regels helpen je kind om te bepalen wat het juiste achtervoegsel van een verkleinwoord is.

Verkleinwoorden -je / -pje / -tje / -kje

Als er van een zelfstandig naamwoord een verkleinwoord gemaakt kan worden, krijgt deze in de regel één van de volgende achtervoegsels: -je, -pje, -tje of -kje. De onderstaande voorbeelden leveren vaak geen problemen op. 

  • kop – kopje
  • duw – duwtje
  • banaan – banaantje 
  • snoep – snoepje
  • boek – boekje
  • lief – liefje
  • raam – raampje

Toch zijn er ook woorden die wel voor problemen kunnen zorgen. Zo kan een verkleinwoord bijvoorbeeld verkeerd worden uitgesproken als je kind simpelweg het achtervoegsel aan het verkleinwoord toevoegt. Vandaar dat er soms een extra medeklinker toegevoegd wordt. Dit gebeurt voornamelijk bij verkleinwoorden met het achtervoegsel -(e)tje. De korte klank van de klinker blijft op deze manier behouden. Zonder de extra medeklinker wordt de eerste klinker lang.

  • pol – polletje
  • bal – balletje
  • rug – ruggetje

Lange klinker

Een grondwoord kan niet alleen op een medeklinker eindigen, maar ook op een klinker (a, e, i, o of u). Een klinker kan zowel een korte als lange klank hebben. Als er sprake is van een lange klank, spreek je de klinker uit als /aa/, /ee/, /oo/, /uu/ zoals bij ‘cola’ en ‘accu’. In dat geval gelden er specifieke regels voor verkleinwoorden. 

Eindigt een grondwoord op een lange klinker die met één letterteken geschreven wordt? Dan krijgt het verkleinwoord een extra klinkerteken. Let op: als een grondwoord eindigt op ‘é’ verdwijnt het accent en krijgt het verkleinwoord ‘ee’. Hieronder een aantal voorbeelden om dit te verduidelijken:

  • cola – colaatje 
  • accu – accuutje
  • kano – kanootje
  • café – cafeetje

Woord op -i

Er zijn grondwoorden die eindigen op de letter i. Omdat deze klinker een lange klank heeft /ie/, plakt je kind er mogelijk het achtervoegsel -tje aan vast. In dat geval wordt het verkleinwoord verkeerd geschreven. Voor zelfstandige naamwoorden die eindigen op een i gelden namelijk andere regels. Je kind voegt namelijk een extra e toe achter de i voordat hij het achtervoegsel -tje erachter zet. Dit ziet er als volgt uit:

  • taxi – taxietje
  • tipi – tipietje
  • poli – polietje

Woorden die eindigen op -ing

Woorden als ‘camping’, ‘leerling’, ‘pudding’, ‘ketting’ en ‘ring’ zorgen geregeld voor problemen als kinderen hier een verkleinwoord van moeten maken. Dit komt doordat ze stuk voor stuk eindigen op -ing. Gelukkig is hier een regel voor, zodat jij je kind kunt helpen om ook deze verkleinwoorden op de juiste manier te schrijven. Wanneer het grondwoord op een ing-klank eindigt, uit meerdere lettergrepen bestaat en de hoofdklemtoon op de lettergreep voor de ing-klank ligt, krijgt het verkleinwoord -kje als achtervoegsel en valt de letter g weg. Dit ziet er als volgt uit:

  • camping – campinkje
  • pudding – puddinkje
  • ketting – kettinkje

Er zijn ook woorden waarbij de hoofdklemtoon niet op de lettergreep voor ing ligt. In dat geval voegt je kind geen -kje toe, maar -etje. Voorbeelden hiervan zijn:

  • tekening – tekeningetje 
  • wandeling – wandelingetje
  • versnapering – versnaperingetje

Woorden als baby

Omdat de y vaak als /ie/ wordt uitgesproken, wordt er bij verkleinwoorden meestal tje aan vastgeplakt. ‘Baby’ zou in dat geval ‘babietje’ worden, maar dat klopt niet. Voor zelfstandige naamwoorden die op een y eindigen, gelden namelijk aparte regels. Je kind plakt hier namelijk niet direct het achtervoegsel -tje aan vast, maar maakt gebruik van een apostrof

  • baby – baby’tje
  • hobby – hobby’tje
  • jury – jury’tje

Op deze regel gelden overigens ook weer uitzonderingen. Er zijn namelijk leenwoorden die op een y eindigen. ‘Jockey’ is een voorbeeld van zo’n woord. Omdat er hier een klinker voor de y staat, wordt geen apostrof gebruikt in een verkleinwoord. Het achtervoegsel -tje wordt er namelijk aan vastgeplakt als er een klinker voor de y staat. Vandaar dat het verkleinwoord van ‘jockey’ ‘jockeytje’ is en niet ‘jockey’tje’.

Eindigt een zelfstandig naamwoord op een u en wordt deze letter uitgesproken als /oe/? Leer je kind dan dat hij dezelfde regel toepast als voor woorden die eindigen op de y. Laten we het toetje ‘tiramisu’ als voorbeeld nemen. Dit zelfstandige naamwoord eindigt op een u die uitgesproken wordt als /oe/. Het verkleinwoord is hierdoor geen ‘tiramisutje’, maar ‘tiramisu’tje’. In het eerste geval klinkt de u niet meer als /oe/, maar als /uh/.

Oefenen met verkleinwoorden

Wil je kind oefenen met verkleinwoorden? Op Squla kan dat spelenderwijs in de verschillende games. Combineer het verkleinwoord met het juiste plaatje, spreek verkleinwoorden hardop uit, los de rebus op en volg het monster door het doolhof. Er zijn oefeningen voor kinderen uit groep 3, maar ook voor kinderen uit groep 8. Hierdoor kan je kind altijd op niveau oefenen. Per groep zijn er verschillende levels, waardoor je kind continu uitgedaagd wordt en verkleinwoorden steeds beter leert begrijpen. Squla maakt het oefenen met verkleinwoorden leuk! 

FAQ – Verkleinwoorden

Een verkleinwoord is de verkleinde vorm van een zelfstandig naamwoord. Voorbeelden van verkleinwoorden zijn: kopje, schaaltje, boompjeen harinkje.

Een verkleinwoord krijgt een extra medeklinker als deze anders verkeerd uitgesproken wordt. Het verkleinwoord van ‘bal’ is ‘balletje’. Wanneer je kind hier geen extra l aan toevoegt, spreekt hij het uit als ‘baaletje’. Door een extra medeklinker toe te voegen blijft de korte klank van de klinker behouden.

Je kind voegt een extra klinker toe aan een verkleinwoord als het grondwoord eindigt op een lange klinker en deze met één letterteken geschreven wordt. ‘Cola’ wordt ‘colaatje’ en ‘accu’ wordt ‘accuutje’. Als het grondwoord op é eindigt, verdwijnt het accent en krijgt het verkleinwoord ee: ‘café’ wordt ‘cafeetje’.

Als een grondwoord eindigt op een i, voegt je kind een e toe voordat hij er -tje achter plakt. Het verkleinwoord van ‘taxi’ is dus ‘taxietje’ en niet ‘taxitje’. Door deze extra letter wordt het verkleinwoord op de juiste manier uitgesproken.

Het verkleinwoord van ‘baby’ is ‘baby’tje’. Je kind spreekt de y weliswaar uit als /ie/, maar toch wordt er een apostrof tussen het grondwoord en het achtervoegsel geplakt. Dit gebeurt vooral om een onjuiste uitspraak van het verkleinwoord te voorkomen.