Alles over hoofdletters en leestekens

In een tekst komt je kind hoofdletters en leestekens tegen. Sommige kinderen hebben de regels voor het gebruik hiervan snel onder de knie, maar dit is niet altijd het geval. Weet je kind niet wanneer hij een hoofdletter schrijft? Of maakt hij geen gebruik van punten en komma’s of plaatst hij ze op de verkeerde plek in een zin? Dan kan het geen kwaad om hier wat extra mee te oefenen. Voordat je samen met je kind aan de slag gaat, moet je zelf de regels over hoofdletters en leestekens weten. Op deze pagina lees je er alles over. Je kind kan hier bovendien op een leuke manier oefenen met hoofdletters en leestekens.

Het gebruik van hoofdletters

Eén van de eerste dingen die je kind op school leert over hoofdletters, is dat woorden aan het begin van een zin altijd met een hoofdletter geschreven worden. Toch kunnen er ook op andere plekken in een zin hoofdletters staan. Benieuwd hoe het zit met het gebruik van hoofdletters? Hieronder lees je in welke situaties je wel en geen hoofdletter schrijft. 

Hoofdletters en maanden

Maanden worden in de Nederlandse taal nooit met een hoofdletter geschreven, tenzij ze aan het begin van een zin staan. In veel andere talen – zoals het Engels – wordt de eerste letter van een maand wel met een hoofdletter geschreven. Dit kan verwarrend zijn.

Goed

Fout

januari

Januari

maart

Maart

augustus

Augustus

december

December

Talen en hoofdletters

Talen worden met een hoofdletter geschreven. Dit geldt niet alleen voor de moedertaal van een land, maar ook voor dialecten. Soms wordt er een spatie of koppelteken gebruikt in een taal. In dat geval krijgt zowel het woord voor als na het streepje een hoofdletter. Staan er woorden als standaard-, middel-, oud- nieuw-, hoog- of plat- voor een taal? Dan schrijft je kind de eerste letter van zo’n woord met een hoofdletter en krijgt de taal geen hoofdletter meer:

  • Nederlands
  • Frans
  • Fries
  • Twents
  • Nederlandstalig
  • Belgisch-Nederlands
  • Standaardnederlands 
  • Platduits

Hoofdletters en namen

Voor- en achternamen van mensen worden in principe altijd met een hoofdletter geschreven. Het maakt niet uit of ze aan het begin, in het midden of aan het einde van een zin staan.

  • Jan Jansen
  • Layla Alaoui
  • Paulien Dekker
  • Orlando Chen

Maar hoe zit het als er en tussenvoegsel – zoals de, van of van der – tussen de voor- en achternaam staat? Als je kind de voor- en achternaam van iemand opschrijft, schrijft hij een tussenvoegsel altijd zonder hoofdletter. Dit is ook het geval als het om een voorletter in combinatie met de achternaam gaat. Wanneer alleen de achternaam geschreven wordt, krijgt een tussenvoegsel een hoofdletter. Zijn er meerdere tussenvoegsels? Leer je kind dan dat hij alleen het eerste tussenvoegsel met een hoofdletter schrijft.

  • Lisa van Dam 
  • Matteo van der Boom
  • K. de Jong
  • Van der Vlugt
  • Van Dam

Wordt een tussenvoegsel gebruikt in combinatie met het woord ‘mevrouw’ of ‘meneer’? Dan schrijft je kind de eerste letter van een tussenvoegsel wel met een hoofdletter:

  • mevrouw Van der Steen
  • meneer De Haan

Wanneer twee mensen met elkaar trouwen, neemt de een vaak de achternaam van de ander aan. Deze persoon krijgt hierdoor een tweede naam. De twee namen worden van elkaar gescheiden door een streepje. Verder gelden dezelfde regels als voor andere namen. Om duidelijk te maken hoe het zit met het hoofdlettergebruik in een tweede naam, volgen hier een aantal voorbeelden:

  • Isabel de Boer – Garcia
  • Miriam Peters – van den Boogaard 
  • L. Kurt – Moreau
  • mevrouw De Beer – van der Velde

Landen en steden

Namen van landen en steden worden altijd met een hoofdletter geschreven, ongeacht de plek in de zin. Naast landen en steden geldt deze regel ook voor aardrijkskundige plaatsen,  en streken. Vergeet je kind niet bij te brengen dat hij namen van provincies,  gebieden, bergen, rivieren, woestijnen en hemellichamen ook altijd met een hoofdletter schrijft. Dit geldt ook voor een aardrijkskundig bijvoeglijk naamwoord.

  • Spanje
  • Australië
  • Utrecht
  • Berlijn
  • Overijssel
  • Drenthe
  • de Hoge Veluwe
  • de Himalaya
  • de Rijn
  • de Poolster
  • de Belgische autosnelwegen

Volken

Schrijf ik de naam van volken met een hoofdletter? Veel mensen twijfelen of dit wel of niet het geval is. Wanneer de naam van een bevolkingsgroep is afgeleid van een aardrijkskundige naam, begint deze altijd met een hoofdletter. Dit geldt ook voor leden van de betreffende bevolkingsgroep. Gaat het om een specifiek volk? Ook dan wordt een hoofdletter gebruikt. Overkoepelende termen voor etnische groeperingen en benamingen die gebaseerd zijn op (geloofs)overtuigingen schrijft je kind altijd met een kleine letter. De volgende voorbeelden maken duidelijk hoe het precies zit. 

  • een Eskimo
  • de Zuid-Hollander
  • de Kelten
  • een zigeuner
  • een christen
  • een moslim

Samenstellingen en hoofdletters

Het gebruik van hoofdletters in samenstellingen zorgt vaak voor verwarring. Dit komt doordat je kind de ene keer wel een hoofdletter gebruikt, maar de andere keer niet. Wanneer een samenstelling een persoonsnaam bevat, denkt je kind waarschijnlijk dat hij deze met een hoofdletter schrijft. Dit is inderdaad het geval als de naam rechtstreeks naar iets of iemand verwijst. Als dit niet (langer) het geval is, schrijft je kind een kleine letter. Namen die met meerdere hoofdletters geschreven worden, kunnen in een samenstelling beide hoofdletters verliezen. Voorbeelden:

  • James Bondfilm
  • Beatlesfan
  • elviskuif
  • salomonsoordeel
  • donaldduckstem
  • mickeymousecompetitie 

Hoofdletters bij dagen van de week

In de Nederlandse taal gelden voor dagen van de week dezelfde regels als voor de maanden. Dit betekent dat je kind de dagen van de week altijd met een kleine letter schrijft, tenzij een dag van de week aan het begin van de zin staat. In andere talen – waaronder Engelse en Duits – worden dagen van de week vaak wel met hoofdletters geschreven, waardoor dit enigszins verwarrend kan zijn.

Goed

Fout

maandag

Maandag

woensdag

Woensdag

zaterdag

Zaterdag

zondag

Zondag

Opsommingen en hoofdletters

Veel mensen beginnen ieder deel van een opsomming met een hoofdletter. Wanneer de opsomming uit één of een aantal woorden bestaat, is dit niet nodig. Ook is het niet nodig als een opsomming uit woordgroepen of delen van zinnen bestaat. Je begint de zin dan met een kleine letter en eindigt met een puntkomma. Je gebruikt wel een hoofdletter bij opsommingen wanneer ieder onderdeel van een opsomming een hele zin is. Je kind schrijft dan de eerste letter van iedere zin met een hoofdletter en eindigt altijd met een punt. In de praktijk ziet dit er als volgt uit:

Opsomming 1 – geen hoofdletter(s)

  • vijf appels
  • pak melk
  • suiker
  • bloem
  • boter

Opsomming 2 – woordgroepen of delen van zinnen geen hoofdletter(s)

Bij het boeken van de reis is is het handig om te weten:

  • hoeveel dagen je wilt reizen;
  • wat het budget is;
  • wat de beste reistijd is.

Opsomming 2 – wel hoofdletter(s)

  • Log eerst in op de website. 
  • Navigeer naar de groep waarin je kind zit.
  • Kies een categorie uit waarmee je kind wil oefenen.
  • Klik het specifieke onderdeel waarin je kind zich wil verbeteren.
  • Start het spel. 

Hoofdletters bij afkortingen

Afkortingen worden de ene keer wel met een hoofdletter geschreven, maar de ander keer niet. Hierdoor weet je kind mogelijk niet wat de juiste schrijfwijze van afkortingen is. Wil je je kind helpen om afkortingen op de juiste manier te schrijven? Pas dan de onderstaande regels toe:

  1. Je kind schrijft afkortingen alleen met een hoofdletter als het om namen gaat (CDA, KNVB). Wanneer het niet om namen gaat, wordt een kleine letter gebruikt (dvd, sms).
  2. Afkortingen van wetten worden met een hoofdletter geschreven (WW, Wmo). Dit geldt ook voor afkortingen van ziekten (COVID-19).
  3. Engelse titels schrijft je kind met een hoofdletter (Msc) terwijl Nederlandse titels juist een kleine letter krijgen (drs., ing.).

Feestdagen

Weet je kind niet precies hoe hij een feestdag schrijft? Leer hem dan aan dat een feestdag altijd met een hoofdletter geschreven wordt. Het maakt niet uit waar in de zin het woord staat. Let op: woorden die zijn afgeleid van feestdagen krijgen daarentegen een kleine letter. Deze voorbeelden maken duidelijk hoe dit zit:

Feestdag

Aanduidingen van feestdagen

Pasen

eerste paasdag, paasweekend

Pinksteren

tweede pinksterdag, pinksterfeest

Kerstmis

kerstfeest, eerste kerstdag, kerststal

Interpunctie: het gebruik van leestekens

Je kind leert op de basisschool niet alleen hoe en wanneer hij hoofdletters gebruikt, maar hij gaat ook aan de slag met leestekens. Het gebruik van leestekens in een tekst wordt ook wel interpunctie genoemd. Het wordt je kind al snel duidelijk dat er verschillende leestekens zijn. Zo leert hij bijvoorbeeld dat een zin wordt afgesloten met een punt en dat de witruimte tussen twee woorden een spatie heet. Hieronder lees je welke leestekens er allemaal zijn en hoe je kind deze gebruikt. Per categorie volgen een aantal voorbeelden, zodat je ontdekt op welke manier leestekens in de praktijk gebruikt worden.

Spatie

In tegenstelling tot de leestekens die hieronder aan bod komen, is de spatie niet zichtbaar. Een spatie is namelijk de benaming voor de witruimte tussen twee woorden. Ondanks dat dit leesteken niet zichtbaar is, is hij ontzettend belangrijk. Kijk maar eens naar de volgende twee voorbeelden:

Voorbeeld 1 – zin zonder spaties 

Jangingmetdefietsnaarzijnoma. 

Voorbeeld 2 – zin met spaties

Jan ging met de fiets naar zijn oma.

Doordat de eerste zin geen spaties heeft, kan je kind hem waarschijnlijk niet op een normale manier lezen. Bij de zin in het tweede voorbeeld is dit wel het geval. Een spatie is weliswaar niet zichtbaar, maar het weglaten ervan kan grote gevolgen hebben voor de leesbaarheid. 

Handig om te weten: na een leesteken komt altijd een spatie, maar tussen een woord en leesteken gebruikt je kind geen spatie.

Punt

Je kind maakt op de basisschool al vrij snel kennis met een spatie en dat geldt ook voor een punt. Hij leert bijvoorbeeld dat dit leesteken het einde van een zin aangeeft. Wanneer er meerdere zinnen achter elkaar worden geschreven zonder punten te gebruiken, heeft je kind geen idee waar de zin stopt.

Voorbeeld 1 – zin zonder punt

Mijke kwam Eline tegen tijdens het wandelen ze besloten samen verder te lopen zowel Mijke als Eline moest namelijk naar de sporthal

Voorbeeld 2 – zin met punt

Mijke kwam Eline tegen tijdens het wandelen. Ze besloten samen verder te lopen. Zowel Mijke als Eline moest namelijk naar de sporthal.

Het eerste voorbeeld is een stuk lastiger te lezen dan het tweede voorbeeld. Dit komt doordat de punten hier ontbreken. De kans is groot dat je kind naar adem hapt als hij het eerste voorbeeld hardop voorleest. Er ontbreken namelijk punten en een punt is een moment waarop je even adem kunt halen.

Dubbele punt

Naast de punt leert je kind ook de dubbele punt (:) kennen. Dit leesteken wordt bijvoorbeeld gebruikt aan het begin van een opsomming. Daarnaast wordt een dubbele punt vaak gebruikt voor een citaat.

Voorbeeld 1 – Dubbele punt bij opsomming 

Mark moest van zijn moeder de volgende boodschappen halen: appels, bananen, melk, koekjes en cola.

Voorbeeld 2 – Dubbele punt bij citaat

Karin zei tegen haar buurvrouw: “Ik kan vanavond helaas niet op de koffie komen.”

Wie goed heeft opgelet, ziet dat er bij een opsomming geen hoofdletter na de dubbele punt volgt, maar bij een citaat wel. Als er een opsomming volgt na een dubbele punt wordt er alleen een hoofdletter gebruikt als het om een naam gaat of als er een opsomming volgt van volledige zinnen. Na de dubbele punt van een citaat volgt altijd een hoofdletter.

Haakjes

In een tekst kan een gedeelte tussen haakjes staan. Het deel dat tussen haakjes staat, is minder belangrijk. Waarom dit gedeelte dan toch toegevoegd wordt? Omdat het helpt om iets te verklaren, iets te verduidelijken of iets toe te voegen. Hieronder volgen een paar voorbeelden van zinnen waarin een gedeelte tussen haakjes staat: 

  • De vader van Marlies werkt bij de KNHB (Koninklijke Nederlandse Hockey Bond).
  • Paul is van maandag tot en met vrijdag aanwezig op kantoor (van 8.30 tot 18.00 uur).
  • Jim (die erg goed kan voetballen) hoopt ooit in het Nederlands elftal te spelen.

Komma

Waar een punt aan het einde van een zin staat, staat een komma er juist middenin. Als er een komma in een zin staat, betekent dit dat je kind even een adempauze kan nemen. Ondanks dat een komma bijzonder handig is, weet je kind mogelijk niet waar hij de komma precies neerzet. Veel kinderen doen dit op gevoel, maar er zijn wel degelijk regels voor. Dit zijn de belangrijkste:

  1. Voor voegwoorden als omdat, want en zodat volgt een komma.
  • Merle is moe, want ze heeft vannacht bijna niet geslapen.
  • Niels durft niet in de achtbaan, omdat hij hoogtevrees heeft. 
  1. Voor het voegwoord ‘en’ is een komma meestal overbodig.
  • Ilse is moe en gaat slapen.
  • Len eet een appel en drinkt een glas water. 

Er kan overigens wel een komma voor het voegwoord ‘en’ geplaatst worden. Dit gebeurt bijvoorbeeld als dit de duidelijkheid en/of leesbaarheid ten goede komt. In de praktijk komt dit vooral voor in lange zinnen.

  1. In opsommingen die uit meer dan twee delen bestaan gebruikt je kind komma’s om deze delen van elkaar te scheiden. Voor het laatste deel komt ‘en’ in plaats van een komma.
  • De lievelingsvakken van Jarno zijn: gym, tekenen, taal en aardrijkskunde. 
  1. Er komt een komma tussen twee bijvoeglijke naamwoorden. 
  • Dat dikke, zwarte boek is al honderden jaren oud.
  1. Aan het einde van een citaat volgt een komma als hier nog een stuk zin achteraan komt. De komma wordt altijd na het laatste aanhalingsteken geplaatst. 
  • “Ik begrijp er niets van”, zei Wesley tegen zijn moeder.

Uitroepteken

Zinnen worden vaak afgesloten met een punt, maar je kind kan hier ook een uitroepteken voor gebruiken. Dit leesteken wordt achter een zin geplaatst wanneer je kind de zin uitroept als hij hem hardop uitspreekt. Een zin met een uitroepteken wordt vaak met emotie uitgesproken, terwijl dit bij een zin die eindigt op een punt niet het geval is.

  • Ik ben er helemaal klaar mee!
  • Ik heb een 10 voor de toets!
  • Ga naar je kamer!
  • Je bent een kanjer!

Vraagteken

Naast een punt en uitroepteken kan een zin ook afgesloten worden met een vraagteken. Je gebruikt dit leesteken om een zin vragend te maken. Wanneer je kind leert een vraagteken op de juiste manier te gebruiken, voorkomt hij een hoop onduidelijkheid. De onderstaande voorbeelden maken dit duidelijk. 

  • Ga je met me mee. – Ga je met me mee?
  • Waarom ben je met de fiets. – Waarom ben je met de fiets?
  • Kom je zaterdag op mijn verjaardag. – Kom je zaterdag op mijn verjaardag?

Aanhalingstekens

Aanhalingstekens worden onder meer gebruikt bij een citaat. Door een gedeelte van de tekst tussen deze leestekens te plaatsen, geeft je kind aan dat dit door iemand is uitgesproken. Voorbeelden hiervan zijn: 

  • “Ik ben er klaar voor”, zei Jari tegen zijn vader. 
  • ‘Eet je mee vanavond?’, vroeg Jasper aan Sanne. 
  • Pim zei tegen zijn trainer: “Ik ben volgende week niet op de training.”

Als je goed kijkt, zie je dat het eerste en laatste citaat tussen dubbele aanhalingstekens (“) staan en de middelste tussen enkele aanhalingstekens (‘). Hier is geen specifieke reden voor, want je kind mag zelf kiezen welke van de twee hij gebruikt. Leer je kind wel dat hij consequent is en beide soorten niet door elkaar gebruikt.

Wie denkt dat aanhalingstekens alleen voor citaten gebruikt worden, heeft het mis. Zo kan de titel van een boek bijvoorbeeld ook tussen deze leestekens geplaatst worden. Als je kind de titel tussen aanhalingstekens plaatst, vergroot hij de leesbaarheid van een tekst. In een digitale tekst kan de titel ook schuingedrukt worden. In dat geval is het niet nodig om de titel ook nog tussen aanhalingstekens te zetten. 

Accenten

Accenten zijn leestekens die bovenop een letter staan. Je kind kan op de basisschool in aanraking komen met de onderstaande accenten:

  • accent aigu (é)
  • accent grave (è)
  • accent circonflexe (ê)

Een accent aigu en accent grave worden gebruikt om de klank van een letter te veranderen. Laat je kind de onderstaande voorbeelden maar eens hardop uitspreken. Het verschil in klank is dan goed hoorbaar. 

  • café (accent aigu)
  • crème (accent grave)
  • privé (accent aigu)
  • carrière (accent grave)

Waar er bij een accent aigu en accent grave een streepje op de letter staat, staat er bij een accent circonflexe een dakje (^) op. Voorbeelden van woorden met een accent circonflexe die we uit het Frans geleend hebben zijn: 

  • enquête
  • crème Fraîche
  • crêpe

Apostrof

De apostrof is een leesteken dat voor kan komen in woorden. Vaak vind je hem aan het einde van een woord. Als een zelfstandig naamwoord op een -a, -i, -o, -u of -y eindigt, eindigt de meervoudsvorm vaak op een -s. In dat geval plakt je kind de -s niet aan het woord vast, maar schrijft hij apostrof -s. Wanneer de -s aan het woord vast wordt geplakt, zorgt dit voor problemen bij de uitspraak. Woorden die op de e eindigen zijn een uitzondering.

Trema en koppelteken

Het trema en koppelteken zijn ook leestekens waar je kind mee in aanraking komt. Als er twee puntjes op een klinker staan (ë, ö) heet dit een trema. Naast woorden met een trema komt je kind ook woorden met een koppelteken (-) tegen. Met dit teken worden woorden aan elkaar gekoppeld. Het gebruik van dit leesteken is nodig omdat een woord anders niet goed uitgesproken wordt.

De plaatsing van leestekens

Sommige leestekens komen op een vaste plaats. Dit geldt bijvoorbeeld voor een punt, vraagteken en uitroepteken. Deze leestekens hoort je kind alleen aan het einde van een zin te plaatsen. De andere leestekens kunnen op verschillende plekken in een zin voorkomen. Een komma wordt bijvoorbeeld middenin een zin geplaatst. Doordat een komma vaak op gevoel geplaatst wordt, gaat dit lang niet altijd goed. Dit geldt eveneens voor een dubbele punt, accenten, trema’s en koppeltekens. Reden genoeg om samen met je kind extra aandacht te besteden aan de plaatsing van leestekens. Hierdoor weet hij na verloop van tijd precies waar hij een leesteken plaatst.

Hoofdletters en leestekens in de groepen 3,4,5,6,7,8

Door de regels voor hoofdletters en leestekens is de Nederlandse taal behoorlijk ingewikkeld. Vandaar dat hier in vrijwel iedere groep op de basisschool aandacht aan wordt besteed. Hieronder lees je wat je kind per groep leert over hoofdletters en leestekens.

Je kind leert de basis van hoofdletters en leestekens in groep 3 en 4

In groep 3 en 4 komt je kind voor het eerst in aanraking met hoofdletters en leestekens. Het draait in deze groepen vooral om de eenvoudige leestekens. Je kind leert wat hoofdletters zijn en dat de eerste letter van voor- en achternamen met een hoofdletter geschreven wordt. Daarnaast wordt in groep 3 en 4 de basis gelegd voor leestekens. Zo leert je kind wat een punt, uitroepteken en vraagteken is en wanneer deze leestekens gebruikt worden.

Meer aandacht voor hoofdletters en leestekens in groep 5 en 6

Hoofdletters en leestekens staan in groep 5 en 6 centraal tijdens spelling. Zo leert je kind onder meer dat het eerste woord van een zin met een hoofdletter begint. Daarnaast wordt er aandacht besteed aan het gebruik van hoofdletters in eigennamen, boektitels, feestdagen en aardrijkskundige namen. Verder leert je kind in deze groepen wat een komma en dubbele punt zijn en wanneer deze gebruikt wordt. Ook aanhalingstekens en haakjes komen in groep 5 en 6 aan bod.

In groep 7 en 8 worden hoofdletters en leestekens moeilijker 

Interpunctie neemt ook in groep 7 en 8 een belangrijke plek in tijdens de spellinglessen. In deze groepen wordt het je kind opnieuw een stukje moeilijker gemaakt. Zo gaat het in groep 7 en 8 onder meer over het gebruik van hoofdletters in namen met tussenvoegsels, samenstellingen, historische gebeurtenissen, talen, steden en volken. Daarnaast wordt de kennis van je kind over leestekens in deze groepen verder uitgebreid. Je kind leert bijvoorbeeld wat een trema en koppelteken zijn en wanneer hij deze gebruikt. Bovendien worden de zinnen in groep 7 en 8 ingewikkelder, waardoor je kind uitgedaagd wordt op het gebied van leestekens.

Oefenen met hoofdletters en leestekens

Op Squla kan je kind online oefenen in de verschillende quizzen en games met hoofdletters en leestekens. Markeer de woorden die beginnen met een hoofdletter, bepaal welk leesteken er achter een zin moet, prik de bellen door van de vakken die je met een hoofdletter schrijft en ga op zoek naar het codewoord. Er zijn oefeningen over hoofdletters en leestekens voor groep 3 tot en met 8. Per groep zijn er verschillende niveaus, waardoor je kind altijd voldoende uitgedaagd wordt om te oefenen.

FAQ – Hoofdletters en leestekens

Nee, in het Nederlands schrijven we de maanden allemaal met kleine letters, tenzij ze aan het begin van een zin staan. Je kind schrijft dus ‘januari’ en geen ‘Januari’. Omdat maanden in het Engels en Duits wel met een hoofdletter geschreven worden, kan dit verwarrend zijn

Dit hangt van de opsomming af. Als een opsomming telkens uit één of een paar woorden bestaat, hoeft je kind niet telkens met een hoofdletter te beginnen. Wanneer ieder deel van de opsomming een hele zin is, eindigt ieder deel met een punt.

Als een tussenvoegsel tussen een voornaam of voorletter en achternaam staat, krijgt het geen hoofdletter. Je kind schrijft bijvoorbeeld ‘Olivier van der Boom’ en ‘O. van der Boom’. Als er geen voornaam of voorletter staat, krijgt het eerste deel van een tussenvoegsel een hoofdletter: meneer Van der Boom.

Dit verschilt per afkorting. De afkorting van een naam krijgt bijvoorbeeld wel een hoofdletter, evenals afkortingen van wetten, ziekten en Engelse titels. Andere afkortingen schrijft je kind over het algemeen alleen met kleine letters.

Nee, een zin kan ook op een uitroepteken of een vraagteken eindigen. Wanneer een zin op een uitroepteken eindigt, roept je kind deze uit als hij hem uitspreekt. Zinnen die op een vraagteken eindigen, worden juist vragend uitgesproken.

Dat hangt van de zin af. Als er een opsomming volgt na een dubbele punt, gebruikt je kind alleen hoofdletters als het om namen gaat of als de opsomming uit volledige zinnen bestaat. Anders volgen er kleine letters. Wanneer er een citaat volgt na een dubbele punt, schrijft je kind ook een hoofdletter.

Het maakt in principe niet uit of je kind enkele of dubbele aanhalingstekens gebruikt voor bijvoorbeeld een citaat. Hier zijn namelijk geen specifieke regels voor. Het is wel belangrijk dat je kind consequent is in het gebruik van aanhalingstekens. Laat hem enkele en dubbele aanhalingstekens dus niet door elkaar gebruiken.

Accenten zijn leestekens die op een klinker staan. Een streepje naar rechts (é) heet een accent aigu, een streepje naar links (è) heet een accent grave en een dakje (ê) heet een accent circonflexe. Als er een accent op een klinker staat, verandert dit de klank van het woord.